
De rechtbank heeft het loon en het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2017 ten onrechte verminderd. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond. Dat oordeelt Hof ‘s-Hertogenbosch.
Waar gaat deze zaak over?
De man met de Nederlandse nationaliteit woonde in Nederland en werkte van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 aan boord van een schip dat in de Rijnvaart wordt gebruikt. De man was in dienst van een bedrijf dat gevestigd is in Liechtenstein.
De Nederlandse Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft met dagtekening 9 maart 2018 een A1-verklaring aan de man afgegeven. In deze verklaring wordt het Nederlandse socialezekerheidsrecht van toepassing verklaard voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2019.
De man wil vermindering van de PVV met de in Liechtenstein geheven sociale zekerheidspremies en een lagere vaststelling van het fiscale loon over 2016 en 2017.
Oordeel hof
Aan de Rijnvarende, is de aanslag IB/PVV opgelegd, ervan uitgegaan dat hij verplicht verzekerd is in Nederland voor de PVV. Het hof oordeelt dat de aanslag terecht is opgelegd. De inspecteur is immers in het kader van de premieheffing gebonden aan een door de SVB afgegeven A1-verklaring.
Werkkostenregeling van toepassing
De man heeft alleen voor 2017 verzocht om toepassing van de werkkostenregeling. De vrije ruimte was in 2017 1,2% van het loon. Hij heeft dan recht op een aftrek van 1,2% van het van die werkgever genoten loon.
De inspecteur voert aan dat het belastbaar loon te laag is vastgesteld omdat ten onrechte een vermindering is toegepast vanwege de Mededeling van 5 januari 2016, DGB 2061/20 internationaal belastingrecht. Hierdoor zou het belastbaar loon € 50.769 moeten zijn in plaats van € 47.540. Ook als de werkkostenregeling zou worden toegepast (rekening houdend met het volgens de inspecteur juiste belastbare loon) is dat belastbare loon eerder te laag vastgesteld dan te hoog, aldus de inspecteur.
Niet in geschil is dat de Rijnvarende recht heeft op een aftrek van 1,2% op grond van de werkkostenregeling zoals neergelegd in artikel 3.84, lid 2, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
De werkkostenregeling moet worden toegepast op het loon. De Rijnvarende stelt dat het in 2016 en 2017 genoten loon in de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 tot een te hoog bedrag is vastgesteld en dat de rechtbank het in 2017 genoten loon, ook na toepassing van de werkkostenregeling door de rechtbank, tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De inspecteur stelt dat het in de aanslagen begrepen loon, ook na toepassing van de werkkostenregeling, eerder te laag dan te hoog is vastgesteld.
Loon genoten
Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen dat wat wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Tot het loon behoren ook aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen. Daarbij moet het fiscale loonbegrip ruim worden uitgelegd.
Voordeel genoten van volledige bruto maandloon
Het staat vast dat de Rijnvarende geheel 2016 en 2017 in dienst was bij het bedrijf en recht had op loon in verband met die dienstbetrekking. Het hof oordeelt dat het volledige bruto maandloon tot het fiscale loon moet worden gerekend. De inhouding van premies als zodanig, doet er immers niet aan af dat de Rijnvarende een voordeel heeft genoten ter grootte van het volledige bruto maandloon.
Genietingsmoment
Daarbij heeft het genietingsmoment, zoals bedoeld in artikel 13a Wet LB, ten aanzien van de Liechtensteinse premies – als onderdeel van het loon – plaatsgevonden op het moment dat de premies in 2016 en 2017 werden ingehouden en afgedragen.
Liechtensteinse sociale voorzieningen
Beoordeeld naar de situatie in 2016 en 2017 verkreeg de Rijnvarende het recht een beroep te kunnen doen op de Liechtensteinse sociale voorzieningen. Daarmee heeft de Rijnvarende een aanspraak in de zin van artikel 10, lid 2, Wet LB verkregen. Aangezien de premies in 2016 en 2017 zijn ingehouden, kon de Rijnvarende vanaf dat moment menen dergelijke aanspraken te hebben.
Of de Rijnvarende daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de sociale voorzieningen is hierbij niet relevant, nu voor het genietingsmoment doorslaggevend is of de Rijnvarende in 2016 en 2017 naar de stand van zaken toen verzekerd was voor de sociale verzekeringen in Liechtenstein. Daaraan doet niet af dat later onherroepelijk is komen vast te staan dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de Rijnvarende.
Het feit dat de Rijnvarende de ingehouden Liechtensteinse premies nooit zal terugontvangen van Liechtenstein of de werkgever kan wellicht leiden tot negatief loon in een later jaar.
Rijnvarende valt onder Nederlands socialezekerheidsstelsel
Het beroep op het Besluit 2014 en de mededeling van 26 november 2020, DGBD 178296 (Mededeling 2020) kan de Rijnvarende ook niet baten. Het Besluit 2014 en de Mededeling 2020 zien op de kwalificatie van buitenlandse sociale verzekeringen voor het bepalen van het loon van een werknemer die onder het socialezekerheidsstelsel van een ander land valt, maar in Nederland over dat loon belastingplichtig is. Het staat echter vast dat de Rijnvarende valt onder het Nederlandse socialezekerheidsstelsel.
Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag
Verder is het hof van oordeel dat de ‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ kwalificeert als vergoeding of verstrekking in het kader van de dienstbetrekking en daarom kwalificeert als loon. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, heeft de Rijnvarende niet aannemelijk gemaakt dat dit een bijdrage betreft die vergelijkbaar is met de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 11d Wet LB.
Daarbij is het hof van oordeel dat de Rijnvarende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast ten aanzien van de schending van het gelijkheidsbeginsel.
Voor zover de Rijnvarende heeft bedoeld te stellen dat de inspecteur derden gunstiger heeft behandeld door ‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ niet tot het loon te rekenen, heeft te gelden dat de Rijnvarende geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de inspecteur ten aanzien van derden een dergelijk begunstigend beleid heeft gevoerd, of een oogmerk tot begunstiging aanwezig was.
Niet gespecificeerd wanneer niet tot loon gerekend
Evenmin slaagt het beroep van de Rijnvarende op de meerderheidsregel; hij heeft niet gepreciseerd in welke gevallen de ‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ niet tot het loon is gerekend. De Rijnvarende heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er een meerderheid van concrete gelijke gevallen is geweest waarin de ‘Krankenkasse Arbeitgeber Beitrag’ niet tot het loon is gerekend en waar ook nadien geen correctie heeft plaatsgevonden.
Het in de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 begrepen loon van de Rijnvarende is eerder te laag dan te hoog vastgesteld. De rechtbank heeft het loon en het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2017 daarom ten onrechte verminderd. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.
Uitspraak Hof ‘s-Hertogenbosch, 18 december 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:4090