De beslissing van Hof Den Haag dat de tien minuten die een werknemer van een callcenter voor aanvang van een ingeroosterde dienst aanwezig moet zijn als betaalde arbeidstijd moet worden aangemerkt, kan in stand blijven. Dat adviseerde advocaat-generaal (AG) De Bock de Hoge Raad in haar conclusie van 7 juni 2024.
De Hoge Raad heeft op 13 september 2024 de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen.
Betaalde ‘opstarttijd’
Kan een periode van 10 minuten tussen verplichte aanwezigheid op het werk en begin van de dienst worden aangemerkt als betaalde werktijd?
Soms worden werknemers verplicht vóór aanvang van hun ingeroosterde dienst al bepaalde voorbereidende werkzaamheden of ‘opstartwerkzaamheden’ te verrichten.
Recent is er vooral bij werkgevers en vakbonden aandacht voor de vraag of die ‘opstarttijd’ moet worden beloond (met salaris of met een andere vorm van beloning). In de feitenrechtspraak en in de arbeidsrechtelijke literatuur wordt die vraag over het algemeen bevestigend beantwoord. Ook zijn er in recente cao’s bepalingen te vinden waarin aan de werknemer een beloning wordt toegekend over opstarttijd.
Loonvordering werknemer
De zaak gaat over een loonvordering van een werknemer van een callcenter. Die vordering is gericht op nabetaling van loon over de tien minuten die de werknemer voor het begin van zijn dienst aanwezig moet zijn.
Verplicht aanwezig?
Partijen twisten over de vraag of de werknemer op grond van de bij de werkgever geldende Planningsregels verplicht is om tien minuten voor aanvang van een ingeroosterde dienst aanwezig te zijn en voorbereidende werkzaamheden te verrichten, en zo ja, of de werkgever over die tien minuten loon verschuldigd is. Zowel de kantonrechter als het hof hebben deze vragen bevestigend beantwoord. De werkgever stelde tegen de beslissing van het hof beroep in cassatie in bij de Hoge Raad.
Cassatie(klachten) en advies AG
De werkgever klaagt in cassatie over het oordeel van het hof dat de tien minuten voorafgaand aan de dienst moeten worden aangemerkt als arbeidstijd én over het oordeel van het hof dat loon verschuldigd is over deze tijd. De cassatieklachten zijn vooral klachten over de begrijpelijkheid van de motivering van het oordeel van het hof.
Advies of verplichting?
Zo vindt de werkgever onder meer dat het hof niet goed heeft gemotiveerd waarom de Planningsregels niet slechts een advies en geen verplichting om tien minuten eerder aanwezig te zijn inhouden, waardoor geen sprake zou zijn van arbeidstijd. De AG is het daar niet mee eens.
Het hof heeft vastgesteld dat de Planningsregels dit voorschrift bevatten, dat deze bepaling in de gebiedende wijs is geformuleerd en dat het voorschrift ook een daadwerkelijke verplichting inhoudt.
Van de werknemer wordt namelijk verlangd dat hij bepaalde voorbereidende werkzaamheden verricht, zodat hij bij aanvang van zijn dienst gelijk klaar kan zitten om te beginnen met zijn eerste telefoongesprek. Dat het hof dit heeft vastgesteld, is volgens de AG niet onbegrijpelijk, gelet op wat partijen bij de kantonrechter en het hof hebben aangevoerd. Ook kan volgens de AG niet worden gezegd dat het hof zijn oordeel nader had moeten motiveren.
Loon over tien minuten voorafgaand aan dienst: voorbereidingstijd
Ook de klachten die gericht zijn tegen het oordeel van het hof dat over de tien minuten voorafgaand aan de dienst loon moet worden (na)betaald, slagen volgens de AG niet. Het hof heeft geoordeeld dat de verplichting tot loonbetaling over de tien minuten voorbereidingstijd volgt uit de arbeidsovereenkomst van de werknemer.
De arbeidsovereenkomst verplicht de werkgever loon te betalen over ‘daadwerkelijk gewerkte uren’. Dat daarvan sprake is, ligt volgens de AG besloten in het oordeel van het hof dat de werknemer daadwerkelijk verplicht wordt om voorbereidende werkzaamheden uit te voeren. Volgens de AG is ook dit oordeel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
De AG adviseerde de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen en de beslissing van het hof in stand te laten.
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest.
Uitspraak Hoge Raad, 13 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1161
Uitspraak Parket bij de Hoge Raad, 7 juni 2024, ECLI:NL:PHR:2024:607