
Het hof is ook van oordeel dat er geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking, omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de timmerlieden anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep hun werkzaamheden voor de houthandel hebben verricht. Het hof vermindert de naheffingsaanslag loonheffingen tot een bedrag van € 7.500 en vernietigt de boetebeschikking.
Gezagsverhouding
Op de inspecteur rust de bewijslast van zijn stelling dat de timmerlieden in privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de houthandel stonden als bedoeld in artikel 2, lid 1, Wet LB 1964.
Tussen partijen is uitsluitend de aanwezigheid van een gezagsverhouding in geschil.
Als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding geldt of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en de resultaten van de werkzaamheden.
Tegen afwezigheid gezagsverhouding
Volgens het hof pleiten de volgende feiten en omstandigheden tegen de aanwezigheid van een gezagsverhouding:
- De bv betaalde de timmerlieden een vergoeding per tuinhuisje of overkapping.
- De timmerlieden gingen met eigen vervoer naar de werken toe, droegen eigen (veiligheids)kleding en schoenen en gebruikten eigen (hand)gereedschap.
- De timmerlieden presenteerden zich naar de klant toe niet als werknemers van de bv.
- de bv hield bij de planning rekening met de door de timmerlieden aangegeven periodes waarin zij niet konden werken.
- De timmerlieden kwamen niet op bedrijfsuitjes, volgden geen bedrijfstrainingen en er werden geen functioneringsgesprekken met hen gevoerd.
- De timmerlieden werden niet doorbetaald bij ziekte, verlof of arbeidsongeschiktheid.
- Bij een klacht nam de bv contact op met de timmerlieden. De betreffende timmerlieden moesten dan terug om het probleem op te lossen. Dit was voor eigen rekening.
Passend bij gezagsverhouding
Dat de bv voor de timmerlieden voor een constante werkstroom zorgde, pleit naar oordeel van het hof voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding.
De hierna opgesomde feiten zijn ook passend bij een gezagsverhouding:
- De bv gaf de timmerlieden telefonisch of per sms het adres door waar de werkzaamheden moesten worden verricht.
- De bv zette het materiaal klaar en zorgde, indien nodig, voor een kraan. Bij de materialen werden een bouwtekening en bevestigingsmaterialen geleverd.
- De timmerlieden verrichtten de montage aan de hand van de meegeleverde bouwtekening. Bij problemen konden de timmerlieden contact opnemen met de bv.
- Op het busje en de kleding van de timmerlieden staat geen naamsvermelding van het eigen bedrijf.
- De bv maakte een offerte voor de klant voor de levering en montage van het tuinhuis of de overkapping.
- De bv zorgde voor de communicatie met de klant.
- De bv was eindverantwoordelijke voor de werkzaamheden. Eventuele klachten kwamen bij de bv terecht.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de feiten en omstandigheden als bedoeld onder het kopje Tegen afwezigheid gezagsverhouding zwaarder wegen dan de feiten en omstandigheden als bedoeld onder het kopje Passend bij gezagsverhouding en dat de inspecteur het bestaan van een gezagsverhouding en daarmee het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet aannemelijk heeft gemaakt.
Fictieve dienstbetrekking
De inspecteur stelt zich subsidiair op het standpunt dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking.
Op grond van artikel 3, lid 1, aanhef en letter a, Wet LB 1964 wordt als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van degene die, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, persoonlijk een werk tot stand brengt. De bewijslast rust op degene die zich op de toepasselijkheid van die bepaling beroept, in dit geval de inspecteur.
Er wordt voldaan aan de uitoefening van een bedrijf als sprake is van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal waarmee wordt beoogd winst te behalen door deelname aan het economische verkeer.
Voldaan aan voorwaarden voor uitoefening bedrijf
Het hof is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de timmerlieden anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep hun werkzaamheden voor de bv hebben verricht. De timmerlieden voldoen naar het oordeel van het hof aan de voorwaarden voor de uitoefening van een bedrijf.
De timmerlieden drijven immers gedurende een langere periode een onderneming waarin zij hebben geïnvesteerd, onder andere in gereedschap, kleding en een busje. Zij beogen met hun werkzaamheden winst te behalen en deze winst is ook redelijkerwijs te verwachten. Daarnaast verrichtten de timmerlieden de werkzaamheden (grotendeels) buiten de privésfeer. Artikel 3, lid 1, aanhef en letter a, Wet LB 1964 is zodoende niet van toepassing.
Fictieve dienstbetrekking gelijkgestelden
De inspecteur stelt zich meer subsidiair op het standpunt dat sprake is van een fictieve dienstbetrekking van gelijkgestelden.
Ingevolge artikel 4, letter e, Wet LB 1964 wordt ook als dienstbetrekking beschouwd de arbeidsverhouding van degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet al ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, maar hiermee maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.
Arbeid verricht in uitoefening bedrijf
Ingevolge artikel 2c, lid 1, in samenhang met artikel 2e, lid 2, letter a, Uitvoeringsbesluit Loonbelasting 1965 vindt deze bepaling echter geen toepassing als de arbeid wordt verricht in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep. Er is ook geen sprake van een fictieve dienstbetrekking van gelijkgestelden.
Het gelijk is aan de bv. Het hof vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 7.500 en vermindert de beschikking belastingrente evenredig.
Uitspraak Hof ‘s-Hertogenbosch, 19 juni 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2002