
De werkgever heeft geen zwaarwegend bedrijfsbelang in de zin van artikel 4:3 lid 4 Wazo en artikel 6:5 lid 3 Wazo dat in de weg staat aan het opnemen van geboorte- en ouderschapsverlof, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat vier weken langere afwezigheid van werknemer voor ontwrichting zorgt.
Wat speelt er in deze zaak?
De werkgever houdt zich bezig met het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software en advisering/ondersteuning op het gebied van IT.
De werknemer is sinds 1 januari 2023 in dienst bij de werkgever als System Engineer voor 36 uur per week.
De werknemer heeft herhaaldelijk (in september en december 2023 mondeling) en op 3 januari, 1 en 22 februari 2024 schriftelijk bij de werkgever kenbaar gemaakt dat hij na de geboorte van zijn kind betaald ouderschapsverlof wil opnemen. Op deze aanvragen heeft de werkgever afwijzend gereageerd en heeft hij laten weten aan de werknemer dat hij maximaal vier aaneengesloten weken (geboorte- en ouderschaps)verlof mag opnemen.
De werknemer is in 2024 vader geworden en zijn geboorteverlof is ingegaan.
Vorderingen werknemer
De werknemer vraagt in dit kort geding om:
- de werkgever te veroordelen hem toe te staan om vanaf 18 maart 2024 zijn resterend aanvullend geboorteverlof van vijf weken op te nemen voor 36 uren per week;
- per 22 april 2024 twee weken betaald ouderschapsverlof voor 36 uren per week op te nemen; en
- hem toe te staan dat hij na afloop daarvan gedurende 31,5 week iedere maandag voor acht uren per dag het resterende ouderschapsverlof op te nemen.
De werknemer vraagt om dwangsommen op te leggen van € 1.000 per dag met een maximum van € 2.500 als de werkgever nalaat de veroordelingen na te komen. Tot slot vraagt de werknemer om de werkgever te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
De vorderingen van de werknemer wijst de kantonrechter toe, met uitzondering van:
- vordering 3 want die is ingetrokken, omdat over het opnemen door de werknemer van ouderschapsverlof voor iedere maandag vanaf 6 mei 2024 geen discussie bestaat;
- vordering 1 voor zover die ziet op de periode voor 8 april 2024. Voor toewijzing van het geboorteverlof vanaf 18 maart tot en met 7 april 2024 bestaat namelijk geen belang;
- de dwangsommen, want de kantonrechter verwacht dat de werkgever – zoals hij zelf heeft gezegd tijdens de zitting – zich aan de uitspraak zal houden.
Spoedeisend belang
De werknemer heeft een (spoedeisend) belang bij zijn vorderingen, want het toegestane verlof door de werkgever eindigt op 8 april 2024. Een ruimer aansluitend verlof staat de werkgever hem niet toe. De werkgever vindt namelijk dat een zwaarwegend bedrijfsbelang (als in artikel 4:3 lid 4 Wazo en artikel 6:5 lid 3 Wazo) hieraan in de weg staat.
Geen zwaarwegend bedrijfsbelang
De werkgever stelt dat door langdurige afwezigheid van de werknemer afspraken met klanten niet kunnen worden nagekomen. Er zijn namelijk te weinig werknemers die zijn werk kunnen opvangen. Extern inhuren is volgens de werkgever geen optie, want de inwerkperiode is te lang. De afwezigheid van de werknemer leidt dus tot omzetverlies en schadeclaims en brengt risico’s met zich voor uitval door werkdruk op de afdeling.
Afwezigheid werknemer niet ontwrichtend
Ter onderbouwing hiervan heeft de werkgever een overzicht verstrekt van migraties en installaties en van overeenkomsten die hiermee corresponderen, maar daar blijkt niet uit dat de afwezigheid van de werknemer ontwrichtend werkt.
Verder blijkt nergens uit dat zijn afwezigheid niet via de normale bedrijfsvoering en inzet van het overige personeel kan worden opgevangen. Daarbij speelt een rol dat de werkgever tot 1 januari 2023 ook slechts twee System Engineers had en de werknemer (naar eigen zeggen van de werkgever ) ook pas eind 2023 volledig inzetbaar was, waardoor de absolute noodzaak van de aanwezigheid van de werknemer in de komende vier weken niet aannemelijk is.
In dat opzicht is ook relevant dat op de zitting gebleken is dat:
- met de drie System Engineers sprake is van een gedeeltelijke overcapaciteit om afwezigheid bij ziekte en vakantie te kunnen opvangen;
- een deel van de werkzaamheden interne werkzaamheden betreffen die ook door bijvoorbeeld (externe) netwerkbeheerders kunnen worden opgepakt; en
- de werkgever had kunnen anticiperen op de afwezigheid van de werknemer: hij wist al geruime tijd dat de werknemer betaald ouderschapsverlof wilde opnemen na de geboorte van zijn kind.
Wettelijk recht werknemer weegt zwaar
De werkgever heeft zijn stellingen onvoldoende aannemelijk gemaakt, terwijl hij dat wel had moeten doen (artikel 150 Rv). De werkgever heeft op de zitting nog gezegd dat hij voor een onmogelijke opgaaf staat: “Hoe moet hij zijn belang dan aannemelijk maken?”.
Juist dat dilemma geeft wel aan hoe zwaarwegend het bedrijfsbelang eigenlijk moet zijn en hoe zwaar het wettelijk recht van een werknemer weegt in deze situatie. Er moet dus echt sprake zijn van een uitzonderlijke situatie bij de werkgever, die daadwerkelijk voor ontwrichting zorgt. Dat is hier onvoldoende aannemelijk geworden. Dat houdt dus ook in dat de werknemer niet verplicht was om zijn verlof anders in te richten naar de suggesties van de werkgever.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever:
- om de werknemer toe te staan om per 8 april 2024 aanvullend geboorteverlof op te nemen voor 36 uren per week, gedurende twee weken;
- om de werknemer toe te staan om per 22 april 2024 ouderschapsverlof op te nemen voor 36 uur per week, gedurende twee weken, ingaande aansluitend na afloop van het aanvullend geboorteverlof;
- in de proceskosten van de werknemer, tot nu toe vastgesteld op € 1.036.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 22 april 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:2352 (datum uitspraak 4 april 2024)