
Twee maanden proeftijd in een arbeidsovereenkomst van een jaar is te lang. Er is geen cao van toepassing met een afwijkende bepaling. De kantonrechter vernietigt daarom de opzegging door de werkgever van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De werkgever wordt veroordeeld tot tewerkstelling van de werknemer en betaling van zijn loon.
Wat is er gebeurd?
Op grond van een aanvankelijk mondelinge arbeidsovereenkomst heeft de werknemer vanaf 19 september 2023 gewerkt voor de werkgever als kapitein op motortankschip . Het betreft een binnenvaartschip. De werkzaamheden van de werknemer zijn vooral in en vanuit Nederland verricht, met Moerdijk als thuishaven.
Schriftelijke arbeidsovereenkomst
Op 5 oktober 2023 heeft de werknemer aan de werkgever gevraagd zijn loon over de maand september uit te betalen en zijn arbeidsovereenkomst op schrift te stellen. De werkgever heeft hieraan voldaan.
Proeftijd van twee maanden
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst is vermeld dat deze is aangegaan voor de duur van één jaar, ingaande op 1 oktober 2023 en eindigend op 1 oktober 2024, en dat een proeftijd geldt van twee maanden. Het loon bedraagt € 7.175 bruto per maand en wordt op de 26e van dezelfde maand uitbetaald. Daarnaast heeft de werknemer over het loon in de gewerkte maanden recht op vakantiebijslag van 0,67% (8% per jaar), uit te betalen in de maand mei.
Bij e-mailbericht van 16 oktober 2023 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer per direct opgezegd, onder verwijzing naar het proeftijdbeding.
Vordering werknemer
De werknemer is het hiermee niet eens. Hij verzoekt:
- primair de opzegging te vernietigen en de werkgever te veroordelen om hem weer toe te laten tot het werk, binnen 24 uur na betekening van de beschikking, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag, en zijn loon van € 7.175 bruto per maand te betalen vanaf 1 oktober 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst, plus de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
- subsidiair, voor het geval dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, de werkgever te veroordelen tot betaling aan hem van € 191,- bruto aan transitievergoeding;
- primair en subsidiair, de werkgever te veroordelen tot betaling aan hem van de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel en de proceskosten.
Ook verzoekt de werknemer om, bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure, de werkgever te veroordelen tot betaling aan hem van zijn loon van € 7.175 bruto per maand, plus de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 oktober 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
Wat vindt de kantonrechter?
De gevraagde voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat nu in de hoofdzaak einduitspraak wordt gedaan
De opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt vernietigd, omdat de werknemer hiermee niet heeft ingestemd en zich niet één van de situaties genoemd in artikel 7:671 lid 1 BW voordoet, in het bijzonder niet de situatie genoemd in lid 1 onder b (opzegging gedurende de proeftijd).
Nietig proeftijdbeding
De reden hiervoor is dat het proeftijdbeding nietig is. Partijen zijn namelijk een proeftijd van twee maanden overeengekomen. Dat is in strijd met de wet. Bij een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar kan een proeftijd van ten hoogste één maand worden overeengekomen (artikel 7:652 lid 4 onder a, gelezen in samenhang met lid 8 BW). Zie de wettekst:
4 Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan een proeftijd worden overeengekomen van ten hoogste:
- a. een maand, indien de overeenkomst is aangegaan voor langer dan zes maanden maar korter dan twee jaren;
- b. twee maanden, indien de overeenkomst is aangegaan voor twee jaren of langer.
8 Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.
Er is geen cao van toepassing met een hiervan afwijkende bepaling. Uit de ter zitting overgelegde e-mail van 18 december 2023 van de werkgever blijkt overigens dat wordt erkend dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldig proeftijdontslag.
Weer aan het werk laten
Het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen hem weer te werk te stellen wordt toegewezen. Bepaald wordt dat dit moet binnen twee weken na betekening van de beschikking. Dus niet binnen 24 uur, want er zijn wellicht praktische beletsels om de werknemer zo snel toe te laten tot het werk, bijvoorbeeld als het schip vaart of in het buitenland ligt. Om die reden wordt de dwangsom afgewezen, maar ook omdat het loon dat de werkgever moet betalen voldoende prikkel lijkt om de werknemer te werk te stellen.
Loon, wettelijke verhoging en rente
Het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot betaling aan hem van zijn loon van € 7.175 bruto per maand vanaf 1 oktober 2023 wordt toegewezen, omdat hij recht daarop heeft zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt. Het loon wordt vermeerderd met de wettelijke verhoging.
De kantonrechter ziet geen reden om de wettelijke verhoging ambtshalve te beperken. De werkgever heeft geen verweer gevoerd, zodat er geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken aan de zijde van de werkgever, die zouden kunnen leiden tot (ambtshalve) matiging van de wettelijke verhoging.
Deze wettelijke verhoging is verschuldigd over het achterstallige loon tot en met februari 2024. Er is geen aanleiding om de wettelijke verhoging toe te wijzen over toekomstig loon. Ditzelfde geldt voor de wettelijke rente. Deze wordt toegewezen over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging daarover, steeds vanaf de data waarop de bedragen verschuldigd zijn geworden.
Loon niet vermeerderd met vakantiebijslag
Anders dan bij het verzoek om een voorlopige voorziening is in de hoofdzaak niet gevraagd het loon te vermeerderen met vakantiebijslag. Dat wordt dus niet toegewezen. Daarbij wordt opgemerkt dat op grond van de arbeidsovereenkomst de vakantiebijslag pas in mei 2024 uitbetaald moet worden.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 14 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2096