
Tussen partijen is in geschil of de arbeidsovereenkomst op 31 oktober is beëindigd door een beëindigingsovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is. Ondanks dat de werknemer betwist dat het zijn handtekening is die onder de overeenkomst staat, wijzen de overige feiten en omstandigheden op het bestaan van de beëindigingsovereenkomst. Er bestaat evenmin aanleiding om deze beëindigingsovereenkomst te vernietigen. In de verplichte bedenktijd had de werknemer informatie in kunnen winnen over zijn rechten en plichten bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft hij niet gedaan.
Handtekening van werknemer?
Ter onderbouwing van het standpunt dat de arbeidsovereenkomst door middel van een beëindigingsovereenkomst per 31 oktober 2023 is geëindigd, verwijst de werkgever naar een document. Op dat document staan twee handtekeningen, volgens de werkgever afkomstig van de bedrijfsleider en de werknemer.
Volgens de werknemer is de handtekening onder het document niet van hem afkomstig. Op de zitting heeft de werknemer verklaard dat 27 oktober 2023 een normale werkdag was en dat hij met niemand heeft gesproken over (het einde van) zijn arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 159 lid 2 Rv volgt dat aan een stuk geen enkele bewijskracht toekomt, als de persoon aan wie een stuk als onderhandse akte wordt tegengeworpen stellig ontkent dat de handtekening onder dat stuk niet van hem afkomstig is, zolang niet is bewezen van wie de handtekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op degene die zich op het stuk beroept.
Bewijslast bij werkgever
Omdat de werknemer heeft ontkend dat de handtekening van hem afkomstig is rust op de werkgever de bewijslast. In het voorliggende geval heeft de werkgever feiten en omstandigheden aangevoerd waardoor het bestaan van de beëindigingsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter, ondanks de betwisting van de ondertekening door de werknemer moet worden aangenomen.
Tegenstrijdige standpunten werknemer
In deze procedure hebben partijen elkaar over en weer beticht van het vertellen van onwaarheden. In dat kader heeft de kantonrechter kunnen vaststellen dat de werknemer gedurende deze procedure tegenstrijdige standpunten heeft ingenomen en dat hij zijn advocaat (aanvankelijk) niet volledig heeft ingelicht.
Zo heeft de werknemer eerst het standpunt ingenomen dat hij door de werkgever op staande voet was ontslagen. Ook heeft de werknemer pas nadat de werkgever bij het verweerschrift een vertaling van de WhatsApp-correspondentie had overgelegd op de zitting de stelling ingenomen dat hij in een telefoongesprek van 26 oktober 2023 aan de eigenaar van het bedrijf heeft laten weten dat, als de werkgever afscheid van de werknemer wilde nemen, dit met behoud van een WW-uitkering bespreekbaar was. De werkgever betwist dat hij van de werknemer af wilde.
Ontstane verwarring voor rekening en risico werknemer
Dit standpunt van de werknemer is tegenstrijdig met zijn standpunt in het verzoekschrift, waarin de werknemer in het geheel niet heeft gerefereerd aan gesprekken over een eventueel einde van de arbeidsovereenkomst en dit standpunt rijmt ook niet met de overige stellingen van de werknemer. De in dit kader ontstane verwarring komt voor rekening en risico van de werknemer.
Arbeidsovereenkomst beëindigen
De eigenaar heeft op de zitting verklaard dat de werknemer op 27 oktober 2023 een gesprek heeft gevoerd met de administratief medewerkster van het bedrijf over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden.
De werknemer had kenbaar gemaakt dat hij wilde emigreren en dat hij daarom niet aan de opzegtermijn gehouden wilde worden. Per WhatsApp heeft de eigenaar (die op dat moment in het buitenland was) tegen de administratief medewerkster gezegd dat ze de werknemer mocht geven wat hij wilde.
Nadat de beëindigingsovereenkomst was overeengekomen heeft de werknemer op 27 oktober 2023 om 16:02 uur per WhatsAppbericht aan de eigenaar geschreven: ‘(…) zodra je terugkomt, als God het wil, vragen wij een uitkering aan bij het UWV. Daarna volgt binnen een week ontslag (…)’.
Per 31 oktober officieel uit dienst
Daarnaast heeft de bedrijfsleider in een schriftelijke verklaring van 19 februari 2024 geschreven: ‘(…) de werknemer heeft zijn ontslag bij de eigenaar ingediend en ik heb dit verder behandeld met hem. Hij wenste geen gebruik te maken van de maand opzegtermijn omdat hij aangaf te willen vertrekken. Hier ben ik mee in zee gegaan, omdat ik zoiets heb van als iemand weg wil dan houdt je dat niet tegen. Dus per 31-10-2023 is hij officieel uit dienst. (…)’
Verder heeft de bedrijfsleider op de zitting verklaard dat de administratief medewerkster de beëindigingsovereenkomst op 27 oktober 2023 heeft opgesteld, waarna hij erbij werd gehaald om zijn handtekening te zetten.
‘Werknemer ondertekende contract’
De kantonrechter heeft de bedrijfsleider ter zitting meerdere keren gevraagd of hij heeft gezien dat de werknemer de beëindigingsovereenkomst ondertekende. De bedrijfsleider heeft dat uitdrukkelijk bevestigd en desgevraagd herhaaldelijk verklaard dat hij bereid is om deze verklaring ook onder ede af te leggen, waaraan hij desgevraagd ook heeft bevestigd dat hij ermee bekend is dat meineed strafbaar is.
Ook blijkt uit de overige omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst door middel van de beëindigingsovereenkomst is geëindigd. Vast staat dat de laatste feitelijke werkdag van de werknemer bij de werkgever vrijdag 27 oktober 2023 is geweest en dat de werknemer vervolgens pas weer op 1 december 2023 op het kantoor van de werkgever is geweest.
Met vakantie
Volgens de werknemer was hij in de tussengelegen periode niet aanwezig, omdat hij (met mondeling verkregen toestemming van de werkgever) van 2 november tot 28 november 2023 met vakantie was. De werkgever betwist dat hij toestemming voor deze vakantie heeft gegeven. Op de zitting heeft de eigenaar onweersproken verklaard dat de bedrijfsleider over de vakantieaanvragen van werknemers gaat en dat aanvragen altijd per mail worden ingediend. De bedrijfsleider heeft op zijn beurt verklaard dat hij de werknemer niet heeft gesproken over een vakantie.
Na 27 oktober 2023 niet meer aanwezig
Volgens de werkgever was de werknemer na 27 oktober 2023 niet meer aanwezig omdat zijn arbeidsovereenkomst door de beëindigingsovereenkomst was geëindigd en kwam hij op 1 december 2023 slechts naar kantoor om hulp te krijgen met het aanvragen van een uitkering.
Nog daargelaten dat de werknemer zijn stelling niet heeft onderbouwd, blijkt naar het oordeel van de kantonrechter mede uit de gedragingen van de werknemer na 27 oktober 2023 dat hij er zelf ook vanuit ging dat zijn arbeidsovereenkomst was geëindigd.
De werknemer heeft immers gesteld dat hij op donderdag 2 november 2023 naar Egypte is vertrokken. Vast staat dat hij voor zijn vertrek op maandag 30 oktober 2023 tot en met woensdag (1 november) niet voor de werkgever heeft gewerkt.
De werknemer heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de reden voor zijn afwezigheid op deze drie dagen niet was gelegen in het eindigen van de arbeidsovereenkomst door de beëindigingsovereenkomst.
Dat de werknemer zijn werk al op vrijdag 27 oktober 2023 af had en daarom na het weekend niet meer is komen werken, zoals hij op de zitting heeft verklaard, volgt de kantonrechter niet. Vast staat ook dat de werknemer zich na 27 oktober 2023 (tot 4 januari 2024) niet uitdrukkelijk beschikbaar heeft gesteld voor werk.
WW-uitkering aanvragen
Daarbij komt dat de werknemer het in het WhatsAppbericht van 27 oktober 2023 zelf ook heeft over het aanvragen van een WW-uitkering. Het is de kantonrechter niet bekend wanneer de werknemer een WW-uitkering heeft aangevraagd, maar dát hij een dergelijke uitkering heeft aangevraagd blijkt uit de door de werknemer overgelegde afwijzing van het UWV van 29 januari 2024. Hierin staat onder meer: ‘(…) Een van de voorwaarden voor een WW-uitkering is dat u in minstens 26 weken loon moet hebben ontvangen. (…) Deze 26 weken moeten liggen in een periode van 36 weken voor 1 november 2023. Dat is de datum waarop u werkloos bent geworden. Wij hebben vastgesteld dat u in deze periode in 24 weken loon heeft ontvangen. (…)’ Ook deze brief impliceert dat de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2023 is geëindigd.
De stelling van de werknemer dat hij zich op maandag 1 december 2023 weer op het kantoor van de werkgever meldde omdat zijn vakantie voorbij was, heeft hij niet onderbouwd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk geworden dat de werknemer op 1 december 2023 op kantoor was om hulp te krijgen bij de aanvraag van een WW-uitkering. Ook uit de verklaringen van de administratief medewerkster en de bedrijfsleider blijkt dat de werknemer er vanuit ging dat zijn arbeidsovereenkomst was geëindigd.
De kantonrechter gaat ervan uit – ondanks de ontkenning van de geplaatste handtekening – dat de beëindigingsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer tot stand is gekomen. Uit de inhoud van die overeenkomst volgt dat de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2024 is geëindigd. Het primaire verzoek van de werknemer wordt daarom afgewezen.
Beëindigingsovereenkomst vernietigen?
De kantonrechter komt vervolgens toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de werknemer tot vernietiging van de beëindigingsovereenkomst.
De arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd per 31 oktober 2023, omdat de werknemer had aangegeven dat hij naar het buitenland wilde vertrekken en daarom de opzegtermijn niet in acht wilde nemen.
Drie weken bedenktijd
Op grond van de wet (artikel 7:670b lid 2 BW) heeft een werknemer twee weken de tijd om op een beëindigingsovereenkomst terug te komen. De bedenktermijn van twee weken wordt met een week verlengd als de werkgever de werknemer niet schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van deze termijn. Vaststaat dat de werkgever dat niet heeft gedaan. Dit betekent dat de werknemer na het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst nog drie weken bedenktijd (ex artikel 7:670b lid 3 BW) had. In die tijd had de werknemer informatie in kunnen winnen over zijn rechten en plichten bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat heeft hij kennelijk niet gedaan. De omstandigheid dat de werknemer zegt de Nederlandse taal zeer beperkt te beheersen doet daaraan niet af.
Geen dwaling
Ook na ommekomst van deze bedenktijd kan een werknemer de beëindigingsovereenkomst onder omstandigheden nog vernietigen op grond van dwaling. Voor zover de werknemer met zijn stellingen dat de werkgever hem had moeten informeren over de (financiële) gevolgen/risico’s van het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst en dat hij de overeenkomst nooit had gesloten als hij had geweten dat hij geen recht op een WW-uitkering had, zich op dwaling heeft willen beroepen, slaagt dat beroep niet.
Op het moment van het sluiten van de overeenkomst in de ochtend van 27 oktober 2023 ging de werkgever er immers vanuit dat de werknemer niet meer bij de werkgever wilde werken, omdat hij naar het buitenland ging. Ook het subsidiaire verzoek van de werknemer wijst de kantonrechter daarom af.
Eindafrekening en salaris oktober 2023
De werknemer verzoekt de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van de eindafrekening en het salaris over oktober 2023 (€ 9.900,21 bruto).
De werkgever betwist dat hij nog enige betaling aan de werknemer verschuldigd is en heeft aangevoerd dat hij de eindafrekening en het salaris over oktober 2023 op 1 december 2023 contant aan de werknemer heeft betaald.
Ter onderbouwing daarvan heeft de werkgever het document overgelegd waarop twee handtekeningen staan afkomstig van de eigenaar en de werknemer, aldus de werkgever.
Contante betaling bewijzen
De werknemer betwist dat hij een contante betaling heeft ontvangen van de werkgever. Volgens de werknemer is de handtekening onder dit document niet van hem afkomstig. Op de zitting heeft de eigenaar verklaard dat hij op 1 december 2023 een envelop aan de werknemer heeft overhandigd met daarin de contante betaling van de eindafrekening en het salaris van oktober 2023.
De bedrijfsleider heeft op de zitting verklaard dat hij weet dat een dergelijk bedrag aan contanten aanwezig was op het kantoor van de werkgever en dat hij op 1 december 2023 heeft gezien dat de eigenaar een envelop aan de werknemer overhandigde, maar dat hij niet heeft gezien wat daarin zat.
De kantonrechter is van oordeel dat hiermee onvoldoende bewijs is geleverd van de door de werknemer betwiste contante betaling. Gelet op de stellingen van partijen en het bewijsaanbod van de werkgever stelt de kantonrechter de werkgever in de gelegenheid om uiterlijk op 1 mei 2024 bewijs te leveren van zijn standpunt.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 3 april 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:3576