
Het gaat in deze zaak om de vraag of UWV terecht de aanvraag van de werkgever om compensatie van de door de werkgever aan werkneemster betaalde transitievergoeding van € 23.250 (bruto) heeft afgewezen. Compensatie van de transitievergoeding is geweigerd omdat de arbeidsovereenkomst is beëindigd vanwege een verstoorde arbeidsverhouding en niet omdat de werkneemster wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het standpunt van UWV in deze uitspraak.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat UWV de aanvraag van de werkgever om compensatie van de door de werkgever aan werkneemster betaalde transitievergoeding terecht heeft afgewezen.
Ontbonden vanwege verstoorde arbeidsverhouding
Niet in geschil is dat de werkgever en werkneemster bij de kantonrechter tot een overeenkomst zijn gekomen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Verder is niet in geschil dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. In de beschikking van de kantonrechter staat expliciet vermeld dat vaststaat dat het verzoek van werkneemster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van werkneemster.
Geen einde contract vanwege ziekte of gebreken
De rechtbank is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode van twee jaar omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten. De strekking van de wet, noch de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW bieden aanknopingspunten voor een ander oordeel.
‘UWV moet gezien situatie transitievergoeding compenseren’
De werkgever is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. De werkgever heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat hem niet zou mogen worden tegengeworpen dat de werkneemster de kantonrechter heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Dit heeft geleid tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een vaststellingsovereenkomst en een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter. Ook heeft de werkgever herhaald dat de uitleg die UWV aan artikel 7:673e, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW heeft gegeven niet in overeenstemming is met het doel van de wet en de gangbare rechtspraktijk. Volgens de werkgever had UWV de betaalde transitievergoeding in zijn situatie moeten compenseren.
Wanneer recht op compensatie?
In het eerste lid van artikel 7:673e van het BW de (cumulatieve) staan voorwaarden geformuleerd waaraan moet zijn voldaan voor het recht op compensatie:
- de werkgever is in verband met het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:673 van het BW een transitievergoeding verschuldig;d én
- de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode, bedoeld in artikel 7:670, lid 1, onderdeel a, en lid 11, van het BW, omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
Als aan deze (cumulatieve) voorwaarden is voldaan, verstrekt UWV op verzoek van de werkgever een compensatie.
In hoger beroep
De werkgever heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de werkgever besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden daarom onderschreven.
Ernstig verstoorde arbeidsrelatie
Daaraan wordt toegevoegd dat ter zitting namens de werkgever is toegelicht dat ten tijde van het verzoek van werkneemster tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst sprake was van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie tussen de werkgever en werkneemster en dat dit voor de werkgever – als goed werkgever – de reden is geweest om bij de kantonrechter met het verzoek van werkneemster in te stemmen.
Aannemelijk maken ligt bij werkgever
De stelling van de werkgever dat UWV nader onderzoek had moeten doen naar de feitelijke situatie die vooraf ging aan het ontbindingsverzoek, slaagt niet. Het ligt in de eerste plaats op de weg van de werkgever, als aanvrager, om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding wordt voldaan.
Geen stukken ingebracht die bewijs opleveren
Aan de werkgever kan worden toegegeven dat uit andere stukken dan de vaststellingsovereenkomst en de beschikking van de kantonrechter zou kunnen volgen dat de reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de werkgever niet een verstoorde arbeidsrelatie betreft, zoals neergelegd in de beschikking van de kantonrechter, maar de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. De werkgever heeft in dit geval echter geen stukken ingebracht die een aanknopingspunt vormen om een dergelijke stelling aannemelijk te maken.
Weigering compensatie transitievergoeding blijft bestaan
De rechtbank heeft daarom terecht het standpunt van UWV onderschreven dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 7:673e, eerste lid, van het BW dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na de periode van twee jaar omdat de werkneemster wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om de transitievergoeding te compenseren in stand blijft.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep, 28 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:401