De rechtbank heeft geoordeeld dat UWV terecht de door de kantonrechter aan de werknemer toegekende transitievergoeding van €13.181,65 bruto niet heeft overgenomen met toepassing van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW).
De werknemer is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Volgens de werknemer betreft het een (schade)vergoeding wegens het onrechtmatig niet beëindigen van het dienstverband, die voor overname in aanmerking komt. De Centrale Raad van Beroep volgt het standpunt van de werknemer niet en komt tot het oordeel dat UWV terecht de vergoeding niet heeft overgenomen.
Wat speelt er in deze zaak?
De werknemer is per 29 augustus 2013 in dienst getreden bij de werkgever. De werknemer was laatstelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Vanaf 29 augustus 2017 is de werknemer ziek en heeft zij niet meer gewerkt voor werkgever. Op 12 augustus 2020 heeft werkgever een aanvraag om een ontslagvergunning wegens langdurige arbeidsongeschiktheid ingediend bij UWV.
Bij vonnis van 27 augustus 2020 heeft de kantonrechter werkgever veroordeeld tot betaling aan de werknemer van een achterstallig bedrag aan bonus, betaling van een bedrag aan niet-genoten vakantiedagen en betaling van € 13.181,65 bruto als vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. De vordering tot toekenning van een billijke vergoeding is afgewezen.
Op 13 oktober 2020 is werkgever in staat van faillissement verklaard. Bij brief van 15 oktober 2020 heeft de curator de arbeidsovereenkomst met de werknemer opgezegd.
Faillissementsuitkering
Op 2 november 2020 heeft de werknemer bij UWV een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW (faillissementsuitkering).
Bij besluit van 19 maart 2021 heeft UWV de werknemer een bedrag van in totaal € 6.659,13 bruto aan faillissementsuitkering toegekend.
Vergoeding valt buiten loonovernameverplichting
De aan de werknemer door de kantonrechter toegekende vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding van € 13.181,65 bruto komt volgens UWV niet voor overname in aanmerking, omdat deze vergoeding is toe te rekenen aan de periode na het einde van het dienstverband en buiten de loonovernameverplichting van hoofdstuk IV van de WW valt. De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 maart 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil na het bestreden besluit beperkt is tot de vraag of UWV de aan de werknemer toegewezen (schade)vergoeding met een bedrag van € 13.181,65 had moeten overnemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat UWV deze vergoeding terecht niet heeft overgenomen.
Vergoeding i.v.m. en vooruitlopend op einde dienstverband
De rechtbank heeft overwogen dat deze vergoeding is toegekend in verband met en vooruitlopend op het einde van het dienstverband. In die zin verschilt de vergoeding naar haar aard niet van een transitievergoeding en is die bedoeld ter compensatie voor eventueel te lijden nadeel in de periode na het einde van het dienstverband, als aanvulling op een uitkering of een eventueel lager inkomen.
De omstandigheid dat de vergoeding door de kantonrechter is toegewezen vóór het einde van het dienstverband, verandert niets aan de aard van de vergoeding en de periode waaraan deze kan worden toegerekend.
Hoger beroep van werknemer
De werknemer is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens de werknemer heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de vergoeding ter hoogte van € 13.181,65 naar haar aard niet verschilt van een transitievergoeding.
De werknemer heeft de kantonrechter niet verzocht om een transitievergoeding, maar om een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. De kantonrechter heeft deze vergoeding toegekend omdat de werkgever weigerde om de werknemer na 104 weken arbeidsongeschiktheid te ontslaan. De werkgever heeft daarmee in strijd met het goed werkgeverschap gehandeld.
‘Schadevergoeding voor onrechtmatig niet beëindigen dienstverband’
De toegekende vergoeding betreft volgens de werknemer een schadevergoeding voor het onrechtmatig niet beëindigen van het dienstverband. Omdat de arbeidsovereenkomst niet is opgezegd, ontbonden, of op initiatief van de werkgever niet is voortgezet, is ook geen sprake van een situatie waarin een transitievergoeding kan worden toegekend.
Dat de kantonrechter de hoogte van de vergoeding heeft vastgesteld door te berekenen welke transitievergoeding de werkgever zou hebben betaald wanneer deze wel beëindigd was (of de arbeidsovereenkomst niet was voortgezet), zegt alleen iets over de berekeningsmethodiek van de vergoeding en niet over de aard van de vergoeding. De vergoeding komt volgens de werknemer wel voor overname door UWV in aanmerking.
Oordeel van Centrale Raad
In artikel 64, eerste lid, aanhef en onder a, ten vierde, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW per kalendermaand wordt berekend en het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van opzegging van de dienstbetrekking, omvat. In artikel 64, eerste lid, aanhef en onder b, is bepaald over welke periode van de opzegtermijn het recht op uitkering wordt berekend.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of UWV terecht de aan de werknemer door de kantonrechter toegekende vergoeding ter hoogte van € 13.181,65 niet heeft overgenomen op grond van hoofdstuk IV van de WW.
Vergoeding ziet op periode na einde dienstbetrekking
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de aan de werknemer door de kantonrechter toegekende vergoeding naar haar aard en strekking ziet op de periode na het einde van de dienstbetrekking. Deze periode valt niet onder de perioden genoemd in artikel 64, eerste lid, van de WW. Dit betekent dat de vergoeding ter hoogte van € 13.181,65 niet voor overname door UWV in aanmerking komt.
De omstandigheid dat de vergoeding door de kantonrechter is toegewezen voorafgaand aan het einde van het dienstverband, verandert de aard van de vergoeding en de periode waaraan die kan worden toegerekend niet.
In het vonnis van 27 augustus 2020 heeft de kantonrechter overwogen dat de werkgever bij opzegging van de arbeidsovereenkomst met een ontslagvergunning, evenals bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding verschuldigd is.
Vooruitgelopen op einde arbeidsovereenkomst
In het geval van de werknemer heeft de kantonrechter aanleiding gezien om op het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van de werknemer vooruit te lopen en de vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding al toe te kennen, nog voordat de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk is beëindigd.
Uit deze overwegingen blijkt dat de vergoeding is toegekend in verband met het einde van de dienstbetrekking en dat de vergoeding ziet op de periode daarna. Deze vergoeding valt dan ook niet onder de loonovernameverplichting in hoofdstuk IV van de WW.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep, 28 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:611