De rechtbank in Zwolle heeft terecht geoordeeld dat voor het feitelijk verdiende loon niet een fictieve loonwaarde in de plaats kan worden gesteld. Ook heeft de rechtbank hieruit terecht geconcludeerd dat voor betrokkene een theoretische schatting moet plaatsvinden. Dat oordeelt de Centrale Raad van Beroep.
De oud-werkneemster is van mening dat UWV haar arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd niet praktisch had mogen schatten op basis van het werk dat zij op dat moment verrichtte. UWV had haar arbeidsongeschiktheid theoretisch moeten schatten en haar 80-100 procent arbeidsongeschikt moeten verklaren.
De rechtbank in Zwolle is van oordeel dat de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene alleen ‘praktisch’ mag worden geschat op basis van de arbeid die feitelijk wordt verricht én het daarmee feitelijk verdiende loon.
UWV had de arbeidsongeschiktheid van de vrouw niet mogen vaststellen op basis van een theoretische schatting van de loonwaarde van de arbeid die zij op de beoordelingsdatum feitelijk verrichtte.
Wat is de situatie?
De vrouw is bij de werkgever werkzaam geweest als medewerker contractbeheer/projectadministratie voor 30 uur per week. Op 19 juli 2016 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld met psychische klachten.
Zij is vanaf 1 februari 2018 bij de werkgever gere-integreerd in de functie boekhouder. Met ingang van 18 juli 2018 is zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 18 uur per week bij werkgeefster in dienst getreden als boekhouder.
Het loon is vastgesteld op basis van de cao Sociaal Werk, Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening (cao) in een schaal en periodiek overeenkomend met de functie medewerker contractbeheer/projectadministratie. Dat loon is feitelijk ook aan de werkneemster betaald.
Aanvraag WIA
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de werkneemster het spreekuur bezocht van een primaire arts. Deze arts heeft vastgesteld dat de werkneemster belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 22 juni 2018.
Werkzaamheden boekhouder passend
Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de werkneemster niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid in de functie medewerker contractbeheer/projectadministratie. Hij heeft vervolgens geconcludeerd dat de door de werkneemster gerealiseerde werkzaamheden in de functie boekhouder wel passend zijn en heeft met het loon dat de werkneemster hiermee verdient een zogenoemde praktische schatting uitgevoerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis van deze schatting vastgesteld op 46,50 procent.
Loongerelateerde WGA-uitkering
Bij besluit van 19 juli 2018 heeft UWV de werkneemster met ingang van 17 juli 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat zij met ingang van die datum 46,50 procent arbeidsongeschikt is.
Beloning voor feitelijk werk niet representatief
Het bezwaar van de werkneemster tegen het besluit van 19 juli 2018 heeft UWV bij besluit van 12 december 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 11 december 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
De arbeidsdeskundige heeft de beloning die de werkneemster ontving voor het feitelijk verrichte werk van boekhouder niet representatief, namelijk te hoog, geacht voor die functie en heeft daarom voor de vaststelling van de loonwaarde aansluiting gezocht bij het functieboek van de cao. Hij acht de daarin opgenomen functie van financieel administratief medewerker (2) representatief voor de door de werkneemster uitgevoerde werkzaamheden.
Praktische inschatting prevaleert
De praktische schatting met de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekende loonwaarde op basis van die functie leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 67,74 procent. Omdat de praktische schatting resulteert in een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dan de theoretische schatting op basis van door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies (81,45 procent), prevaleert de praktische schatting.
De wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft geen gevolgen voor de loongerelateerde WGA-uitkering van de werkneemster, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid tussen de 35 en 80 procent blijft.
Oordeel rechtbank
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de vrouw tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat UWV een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 9, onderdeel h, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Gelet op de totstandkoming van dit artikel heeft de rechtbank geoordeeld dat arbeidsongeschiktheid alleen praktisch mag worden geschat op basis van de arbeid die feitelijk is verricht én het daarmee feitelijk verdiende loon. De rechtbank heeft mede van belang geacht of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt en of de arbeidsverrichtingen duurzaam zijn.
Geen fictieve loonwaarde, theoretisch vaststellen
De rechtbank is op basis hiervan van oordeel dat UWV de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster niet had mogen vaststellen op basis van een fictieve loonwaarde van de arbeid die zij op de beoordelingsdatum feitelijk verrichtte. Niet in geschil is dat de beloning die de werkneemster op de beoordelingsdatum voor de door haar verrichte werkzaamheden ontving niet representatief was voor die werkzaamheden. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsongeschiktheid niet praktisch mag worden geschat, maar dat deze theoretisch moet worden vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en heeft UWV opgedragen opnieuw op het bezwaar van de werkneemster te beslissen.
In hoger beroep
UWV heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet praktisch mocht worden geschat vanwege het enkele feit dat de werkgever de werkneemster meer loon betaalde dan de loonwaarde zoals de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die op basis van het feitelijk verrichte werk heeft vastgesteld. Voorwaarde voor een praktische schatting is dat sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid die geschikt is voor de krachten en bekwaamheden van de werkneemster. Volgens UWV is hiervan bij de werkneemster sprake.
De vrouw heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat een praktische schatting niet mogelijk is. Zij heeft erop gewezen dat zij werkzaam was in een “witte ravenbaan” en dat de werkzaamheden niet duurzaam zijn gebleken.
Oordeel Centrale Raad
De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt.
Praktische schatting versus theoretische schatting
Op grond van artikel 9, aanhef en onderdeel h, van het Schattingsbesluit wordt bij de bepaling van wat iemand nog met arbeid kan verdienen in afwijking van de onderdelen b en f uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht – de praktische schatting – , mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 – de theoretische schatting op basis van geselecteerde functies – vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid.
Representatief voor resterende verdiencapaciteit
Volgens vaste rechtspraak is voor een praktische schatting van belang of de betreffende werkzaamheden passend kunnen worden geacht voor de werkneemster en, daarmee samenhangend, of de genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. Bij dit laatste speelt ook de duurzaamheid van de arbeidsverrichting een rol.
Juistheid omschrijving
Niet in geschil is dat de door de werkneemster uitgevoerde werkzaamheden in de functie boekhouder passend voor haar waren. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 18 juli 2018 de werkzaamheden van de vrouw en de omstandigheden waaronder deze werden verricht, beschreven. Deze beschrijving komt overeen met de omschrijving van de werkzaamheden die de werkneemster tijdens de hoorzitting met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft besproken. De juistheid van deze omschrijving heeft zij onvoldoende betwist. Bij de beoordeling wordt daarom uitgegaan van de juistheid van deze omschrijving.
Praktische schatting toch niet mogelijk
Dat de werkzaamheden in de functie van boekhouder passend waren voor de werkneemster maakt nog niet dat een praktische schatting mogelijk was. Daarnaast is voor een praktische schatting op basis van de feitelijk verrichte werkzaamheden vereist dat de daaruit genoten verdiensten als representatief voor de resterende verdiencapaciteit kunnen worden aangemerkt. Als niet aan die laatste voorwaarde is voldaan, is een praktische schatting niet mogelijk en moet de resterende verdiencapaciteit volgens de hoofdregel van artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit worden vastgesteld.
Theoretische schatting moet plaatsvinden
Niet in geschil is dat het loon dat de werkneemster ontving – hetzelfde loon als voor haar eerdere functie medewerker contractbeheer/projectadministratie – niet representatief, want te hoog, was voor de functie boekhouder. Dit is dus niet representatief voor haar resterende verdiencapaciteit. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voor dit feitelijk verdiende loon niet een fictieve loonwaarde in de plaats kan worden gesteld. Ook heeft de rechtbank hieruit terecht geconcludeerd dat voor de werkneemster een theoretische schatting moet plaatsvinden.
Uitspraak Centrale Raad van Beroep, 11 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1801