
Het kabinet stelt voor om de certificeringsplicht te laten gelden voor alle ondernemingen, die in Nederland aan terbeschikkingstelling van arbeid doen als bedoeld in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Hieronder vallen ook uitleners die niet uitzenden, maar uitlenen anders dan in het kader van beroep of bedrijf.
Het kabinet acht het essentieel voor de effectiviteit van het stelsel dat de certificeringsplicht voor een grotere groep geldt dan alleen uitzendbureaus, die arbeidskrachten uitlenen in het kader van beroep of bedrijf.
Collegiale uitleen
Voor de definitie van terbeschikkingstelling van arbeid stelt het kabinet voor om aan te sluiten bij de huidige definitie in de Waadi. Dit betekent onder meer dat collegiale uitleen buiten de reikwijdte van de certificeringsplicht zal vallen. Daarbij wordt echter voorgesteld om de definitie van collegiale uitleen, waarbij arbeidskrachten tijdelijk bij wijze van hulpbetoon aan een ander ter
beschikking worden gesteld, te verduidelijken. Hiermee wordt beoogd de reikwijdte van de certificeringsplicht duidelijker af te bakenen.
Contracting
De gekozen reikwijdte betekent dat partijen die momenteel niet aan ter beschikkingstelling van arbeid doen, niet onder certificering vallen. Daaronder valt ook ‘contracting’, waarbij aangenomen of overgenomen werkzaamheden worden uitgevoerd door werknemers in dienst van een ander bedrijf. Daardoor zal deze vorm van werk, die gangbaar is in onder andere de beveiliging, schoonmaak en catering, afhankelijk van de arbeidsrelatie, niet onder de certificeringsplicht hoeven te vallen.
Daarnaast zal het kabinet in overleg met sociale partners onderzoeken of en, zo ja, hoe in het wetsvoorstel een mogelijkheid kan worden opgenomen om op basis van objectieve criteria (deel)segmenten van de markt uit te zonderen van de certificeringsplicht.
Indien sprake is van een doorleensituatie, moet de inlener ook controleren of de werkgever van de arbeidskracht is gecertificeerd. De werkgever van een arbeidskracht, niet de doorlener, is immers hoofdverantwoordelijke voor een goede behandeling van de arbeidskracht.
Administratie
Een risico bestaat dat uitleners ter beschikking gestelde arbeidskrachten zullen administreren als andersoortige werkenden (bijvoorbeeld via contracting), om de controles van de inspectie-instellingen te omzeilen. Om dit te voorkomen, worden uitleners verplicht om – zoals de meeste nu al doen – in hun administratie bij te houden welke arbeidskrachten zij aan welke inlener ter beschikking stellen. Uitleners moeten aan hun inleners melden om welke krachten het gaat en inleners moeten deze informatie opslaan in hun administratie. Als er arbeidskrachten ter beschikking worden gesteld maar niet als zodanig zijn gekwalificeerd, worden de regels van de certificeringsplicht geschonden en kan de Arbeidsinspectie handhavend optreden.
Intrekking
De intrekking van een certificaat heeft tot gevolg dat de uitlener geen arbeidskrachten meer mag uitlenen. Het kabinet stelt voor dat het besluit tot intrekking van het certificaat uiterlijk vier weken na de bekendmaking van het intrekkingsbesluit in werking treedt.
Aanvullende verplichtingen
Het normenkader zal in ieder geval bestaan uit de normen uit het bestaande SNA-normenkader. In aanvulling daarop is het kabinet voornemens een aantal aanvullende verplichtingen voor uitleners op te nemen. De aanvullende verplichtingen zijn:
- betaling van het juiste loon op grond van de loonverhoudingsnorm;
- een Verklaring Omtrent het gedrag (VOG);
- een bankgarantie;
- het aanbieden van gecertificeerde huisvesting;
- het doorgeleiden van informatie over veiligheid op de werkplek; en
- controle op pensioenaansluiting.
1 Loonverhoudingsnorm
Op grond van de loonverhoudingsnorm hebben ter beschikking gestelde arbeidskrachten recht op ten minste dezelfde essentiële arbeidsvoorwaarden als werkenden in vergelijkbare functies bij de inlener. Voor het certificaat wordt gecontroleerd of uitleners de informatie die zij van inleners krijgen over de arbeidsvoorwaarden, juist toepassen.
2 Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG)
Het kabinet stelt voor te verplichten dat uitleners bij het aanvragen van een certificaat een VOG voor rechtspersonen overleggen.
3 Bankgarantie
De aanvrager van een certificaat moet ook een bankgarantie overleggen.
De verplichting om een bankgarantie te overleggen, neemt het voordeel van onbetaald laten van lonen, boetes en sancties weg en heeft zodoende een preventieve werking. Indien de bank het
gegarandeerde bedrag toch moet uitbetalen, kan dit ten goede komen aan ofwel de arbeidskracht (bij bijvoorbeeld achterstallig loon of een achterstallige vergoeding), ofwel de staatskas. In beide gevallen zal pas aanspraak kunnen worden gemaakt op de bankgarantie als reguliere wegen om het geld op de uitlener te verhalen, in voldoende mate benut zijn.
€ 100.000
Bij de hoogte van de bankgarantie wil het kabinet aansluiten bij het bedrag dat in de motie-Bruins is genoemd, te weten € 100.000. Ook voor bonafide startende uitleners levert dit bedrag mogelijk een belemmering op. Voor startende uitleners geldt daarom dat zij in de eerste zes maanden een bankgarantie van € 50.000 moeten overleggen. Na deze periode moet de garantie worden verhoogd naar € 100.000.
Het certificaat kent een looptijd van vier jaar. Hierna kan de uitlener een verlenging aanvragen. Bij die verlenging kan de bankgarantie vrijvallen als de onderneming het certificaat gedurende deze looptijd heeft behouden en in deze periode aantoonbaar arbeidskrachten heeft uitgeleend.
Overgangsrecht
Het kabinet wil overgangsrecht invoeren voor uitleners die ten tijde van inwerkingtreding van de certificeringsplicht tenminste vier jaar arbeidskrachten ter beschikking hebben gesteld. Deze uitleners worden op grond van dit overgangsrecht vrijgesteld van de bankgarantieplicht als zij in die vier jaar onafgebroken bij de Kamer van Koophandel ingeschreven zijn geweest, met een
Waadi-registratie, aantoonbaar arbeidskrachten ter beschikking hebben gesteld en zij door middel van een verklaring van de Belastingdienst kunnen aantonen dat zij hebben voldaan aan de verplichtingen tot het betalen van belastingen en sociale zekerheidspremies.
4 Huisvesting
Het kabinet stelt voor om eisen te stellen aan huisvesting die door de uitlener wordt aangeboden. De eisen waaraan de huisvesting moet voldoen, zijn dezelfde als die gesteld worden aan huisvesting waarvoor inhouding op het wettelijk minimumloon plaatsvindt.
5 Veiligheid op de werkplek
Uitleners zijn verplicht om informatie over veiligheid op de werkplek van de inlener door te geleiden aan de arbeidskracht. Dit moet gebeuren voordat de terbeschikkingstelling aanvangt. Voor het certificaat zal gecontroleerd worden of de uitlener zich aan deze verplichting houdt.
6 Controle op pensioenaansluiting
In het vervolgtraject met sociale partners wordt uitgewerkt hoe gecontroleerd kan worden op aansluiting bij de juiste pensioenuitvoerder.
G-rekening
Naast de aanvullende verplichtingen ten opzichte van het SNA-normenkader, wil het kabinet het gebruik van de g-rekening stimuleren.
Om uitvoeringstechnische redenen is een verplichte g-rekening voor alle gecertificeerde uitzendondernemingen en het verplicht storten door de inlener niet haalbaar. Met de huidige stand van de
techniek kan het aantal g-rekeningen niet (op grote schaal) stijgen. Dit neemt niet weg dat de verplichte g-rekening een wens blijft van het kabinet.
Het kabinet wil het gebruik van de g-rekening stimuleren. Dit wordt gedaan door enerzijds een vrijwaringsregeling voor de fiscale inlenersaansprakelijkheid bij storting op de g-rekening en anderzijds door vereenvoudiging van de fiscale inlenersaansprakelijkheid.
Het kabinet is van plan om volledige vrijwaring alleen te geven als er – in aanvulling op de aanwezigheid van het verplichte certificaat bij de uitlener – 35 procent van de factuursom op de g-rekening wordt gestort. Met deze regeling wordt het aantrekkelijk om te storten op de g-rekening.
Aansprakelijkstellingsprocedure
Daarnaast wordt een vereenvoudiging van de aansprakelijkstellingsprocedure voorgesteld, in lijn met een eerder aangenomen wettelijke bepaling die nog niet in werking kon treden, zodat de Belastingdienst sneller tot aansprakelijkstelling over kan gaan. Het kabinet is voornemens dat als de inlener niet 35 procent van de factuursom op de g-rekening stort, hij voor dit bedrag of, bij een lagere storting dan 35 procent voor het verschil, op de vereenvoudigde wijze aansprakelijk kan worden gesteld.
Voorlopig certificaat
Het kabinet wil voor startende uitleners een voorlopig certificaat beschikbaar stellen voor maximaal zes maanden, waarna de uitlener een volwaardig certificaat moet aanvragen.
Informatie over arbeidsvoorwaarden
Inleners zijn verplicht om de uitlener te informeren over de arbeidsvoorwaarden van de arbeidskracht, zodat de uitlener hem of haar juist kan belonen. De uitlener is ingevolge artikel 655 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in zijn hoedanigheid als werkgever al verplicht informatie over de arbeidsvoorwaarden aan de arbeidskracht te verstrekken. In het normenkader zal de naleving van laatstgenoemde verplichting worden opgenomen.
Verder stelt het kabinet voor om de uitlener te verplichten de informatie over de arbeidsvoorwaarden, zoals die aantoonbaar is aangeleverd door de inlener, aan de arbeidskracht te verstrekken.
Tijdspad
De uitvoerings- en handhavingstoetsen worden deze zomer uitgevoerd. Daarnaast wordt het wetsvoorstel voor verplichte certificering ter internetconsultatie gedeeld. Het kabinet zal de reacties van de internetconsultatie en uitvoeringstoetsen meenemen bij de verdere uitwerking van het certificeringsstelsel. Het wetsvoorstel kan naar verwachting begin 2023 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Kamerbrief Hoofdlijnen verplichte certificering bij ter beschikking stellen van arbeidskrachten