
De kantonrechter wijst de loonvordering van de werknemer af.
De man is op 24 oktober 2019 in dienst gekomen bij de werkgever als vrachtwagenchauffeur, voor 40 uur per week. De arbeidsovereenkomst geldt met ingang van 2 maart 2020 voor onbepaalde tijd.
De werknemer heeft zich op 20 mei 2021 ziekgemeld met klachten aan zijn voet, knie en onderrug.
Loonstop terecht toegepast?
Tussen partijen is in geschil of de werkgever gerechtigd is vanaf 4 oktober 2021 een loonstop toe te passen en deze te handhaven op basis van de stelling dat de werknemer niet voldoet aan zijn re-integratieverplichtingen.
De werknemer heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat in een eventuele bodemprocedure wordt geoordeeld dat de werkgever onterecht een loonstop toepast en dat de werknemer recht heeft op doorbetaling van het loon vanaf 4 oktober 2021. Dit wordt hierna uitgelegd.
Recht op loon bij ziekte
Partijen zijn het erover eens dat de werknemer wegens ziekte ongeschikt is om zijn eigen werkzaamheden uit te voeren. Artikel 7:629 BW bepaalt dat een werknemer tijdens ziekte recht heeft op loon, tenzij de in lid 3 van dit artikel genoemde uitzonderingen van toepassing zijn.
Geen recht op loon
Lid 3 onder d van artikel 7:629 BW bepaalt dat de werknemer geen recht op loon heeft tijdens de periode waarin hij zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten. Deze uitsluitingsgrond correspondeert met de re-integratieverplichtingen van de werknemer: de werknemer is verplicht gevolg te geven aan redelijke voorschriften en mee te werken aan maatregelen die erop zijn gericht hem zijn eigen of andere passende arbeid te laten verrichten.
Passende arbeid
Passende arbeid is alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
De werkgever stelt dat de werknemer passende arbeid kan verrichten bij een ander bedrijf (SSI) en baseert zich hierbij op het re-integratieadvies van de bedrijfsarts van 6 september 2021, herhaald in de terugkoppeling van 27 september 2021, de BML (benutbare mogelijkheden lijst) die de bedrijfsarts heeft opgesteld en de bevindingen van de arbeidsdeskundige naar aanleiding van het werkplekonderzoek bij SSI op 30 september 2021.
Loonstop 4 tot 18 oktober 2021
De werknemer heeft geen gehoor gegeven aan de oproep van de werkgever van 30 september 2021 om op 4 oktober 2021 re-integratiewerkzaamheden te gaan uitvoeren bij SSI.
De werknemer voert hierover aan dat hij op het moment van de oproep nog niet bekend was met de visie van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige over zijn benutbare mogelijkheden en het werkplekonderzoek.
Ongeschikt voor eigen werk
De bedrijfsarts schrijft in zijn re-integratieadvies van 2 juni 2021 dat de werknemer ongeschikt is voor het eigen werk vanwege forse beperkingen ten aanzien van het dynamisch handelen maar dat hij wel kan hervatten in vervangende werkzaamheden waarbij rekening wordt gehouden met deze beperkingen.
Niet bij huidige werkgever
De bedrijfsarts blijft hierbij in zijn re-integratieadvies van 6 september 2021 en zijn terugkoppeling van 27 september 2021, met dien verstande dat de bedrijfsarts in deze stukken ook de psychosociale problemen van de werknemer benoemt en concludeert dat de re-integratie niet (meer) bij de huidige werkgever zou moeten plaatsvinden, gelet op de verstoorde verhoudingen.
Passende arbeid bij andere werkgever
Op basis van de adviezen van de bedrijfsarts moet er daarom van uit worden gegaan dat de werknemer op 4 oktober 2021 geschikt was om passende werkzaamheden bij een ander bedrijf dan de werkgever uit te voeren en dat de werknemer hiervan op de hoogte was, ook als hij de BML op dat moment nog niet op schrift had ontvangen.
Standpunten lijnrecht tegenover elkaar
De werknemer stelt dat hij pas bekend is geworden met de uitkomsten van het werkplekonderzoek na ontvangst van de Rapportage arbeidsdeskundig onderzoek van 12 oktober 2021 die de werkgever bij het e-mailbericht van 14 oktober 2021 heeft gevoegd.
De werkgever voert hiertegen aan dat de uitkomsten van het onderzoek al op 30 september 2021 met de werknemer zijn besproken.
De werkgever wijst ter onderbouwing hiervan naar de zinsnede in de rapportage dat het rapport tot stand is gekomen na gesprekken met werkgever en werknemer en de bevestiging hiervan van het UWV.
Aangezien de standpunten van partijen op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan, zou bewijslevering nodig zijn om vast te kunnen stellen wanneer de werknemer op de hoogte is geraakt van de uitkomsten van het werkplekonderzoek. Voor bewijslevering is in kort geding geen ruimte, zodat in deze procedure niet kan worden vastgesteld dat de werknemer pas na ontvangst van het rapport van 12 oktober 2021 kennis heeft genomen van de uitkomsten van het werkplekonderzoek bij SSI.
Niet vast te stellen
Gelet op het voorgaande kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld dat de werknemer op het moment dat hij werd opgeroepen voor de werkzaamheden bij SSI niet bekend was met de visie van de bedrijfsarts en de uitkomsten van het werkplekonderzoek en dat hem dus niet kan worden verweten dat hij op 4 oktober 2021 niet aan de slag is gegaan bij SSI.
Loonstop onterecht?
De werknemer voert ook nog aan dat het UWV van oordeel is dat de loonstop op 13 september 2021 onterecht is gegeven, zodat de werkgever hierop ten onrechte voortborduurt in haar brief van 30 september 2021.
Het enkele feit dat de loonstop per 13 september 2021 volgens het UWV niet terecht was, betekent echter niet dat die loonstop er op dat moment feitelijk niet meer was. Uit de brief van 30 september 2021 is af te leiden dat de werkgever de loonstop zou beëindigen als de werknemer op 4 oktober 2021 vervangende werkzaamheden bij SSI zou gaan uitvoeren. De vergelijking die de werknemer maakt met de situatie waarin de werkgever de werknemer niet waarschuwt voor een (nieuwe) loonstop gaat dan ook niet op.
Loonstop vanaf 18 oktober 2021
De werknemer heeft ook geen gehoor gegeven aan de tweede oproep van de werkgever om
re-integratiewerkzaamheden bij SSI te gaan uitvoeren per 18 oktober 2021.
Uit hetgeen de werknemer aanvoert, leidt de kantonrechter af dat hij het niet eens is met het advies van de bedrijfsarts en met de uitkomsten van het werkplekonderzoek van 30 september 2021.
Vervangende werkzaamheden mogelijk
De bedrijfsarts oordeelt dat de werknemer in staat is vervangende werkzaamheden uit te voeren, waarbij rekening wordt gehouden met zijn beperkingen, zowel op fysiek als op psychisch gebied. Het UWV onderschrijft in zijn deskundigenoordeel van 2 februari 2022 dat het vervangende werk bij SSI passend is en dat er geen medische redenen zijn waarom de werknemer het aangeboden werk niet zou kunnen verrichten.
Informatie neuroloog en psycholoog
Volgens de werknemer heeft de bedrijfsarts nagelaten bepaalde medische informatie op te vragen bij de behandelaars. De werknemer heeft in deze procedure nog een brief van een neuroloog en een brief van een psycholoog overgelegd.
De neuroloog schrijft in zijn brief dat sprake is van een al langer bestaande uitval van (onder andere) de n. tibialis (scheenbeenzenuw) en dat ondanks uitgebreid aanvullend onderzoek hiervoor geen verklaring is gevonden.
De psycholoog schrijft dat de werknemer spanningsklachten heeft die leiden tot stemmingsklachten en dat het oriënterend onderzoek naar onderliggende factoren die de werknemer mogelijk belemmeren in de omgang met de opeenstapeling van belastende factoren nog niet is afgerond.
De nadere medische stukken die de werknemer overlegt, leiden niet tot het oordeel dat de werknemer zich terecht op het standpunt stelt dat hij niet in staat is vervangende werkzaamheden bij SSI te gaan verrichten, in afwijking van de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige.
Ernstige fysieke en psychische beperkingen
De werkgever betwist niet dat de werknemer ernstige fysieke en psychische beperkingen heeft. Uit de adviezen van de bedrijfsarts, de BML en de arbeidsdeskundige rapportage volgt ook dat de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige dit onderkennen en hiermee rekening houden bij hun adviezen. de werknemer heeft gelet hierop onvoldoende onderbouwd dat de bedrijfsarts en vervolgens de arbeidsdeskundige tot andere adviezen zouden zijn gekomen als zij bekend zouden zijn geweest met deze nadere stukken.
Te stressvol
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werknemer nog aangevoerd dat hij bij SSI het risico loopt dat hij (oud-)collega’s en één van de directeuren van de werkgever tegen zal komen en dat hij dit te stressvol vindt. Niet gebleken is dat de werknemer dit met de bedrijfsarts en/of de arbeidsdeskundige heeft besproken en ook in de eerdere correspondentie is dit niet aan de orde gekomen.
Geen nadere onderbouwing
Zonder nadere onderbouwing kan in het kader van dit kort geding dan ook niet worden beoordeeld of dit een omstandigheid is die maakt dat van de werknemer niet gevergd kan worden dat hij de voorgestelde re-integratiewerkzaamheden bij SSI gaat uitvoeren, ondanks de adviezen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige.
Vorderingen afgewezen
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de vordering van de werknemer tot doorbetaling van het loon en de bijkomende vorderingen tot betaling van wettelijke verhoging en wettelijke rente af.
De werknemer wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 7 april 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2619