De werkgever heeft ten onrechte het loon van de werknemer niet aan haar uitbetaald. Hij had haar voor de toe te passen loonopschorting of loonstop moeten waarschuwen. Dat heeft hij niet gedaan. De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van achterstallig loon.
Wat speelt er in deze zaak?
De werknemer is sinds 24 januari 2022 bij de werkgever in dienst. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de cao voor het Levensmiddelenbedrijf van toepassing.
De werknemer is sinds 3 november 2022 ziekgemeld bij de werkgever en is sindsdien niet teruggekeerd in de eigen functie.
Op 31 december 2023 hebben de werknemer en de werkgever met elkaar afgesproken dat zij vanaf 2 januari 2024 lichte aangepaste werkzaamheden zou gaan uitvoeren voor een aantal uur per dag.
De werknemer is op 2 januari 2024 en ook daarna niet aan het werk gegaan. Op 2 januari 2024 heeft zij het volgende bericht aan de werkgever:
“Goedemorgen de werkgever, Ik ben iets te laat met berichten, maar ik voel me echt nog niet in staat te komen werken. Wanneer ik dat wel zo voel weet ik niet. Ik zal vandaag ook contact opnemen met de arbo-arts”
Op 10 januari 2024 heeft de werkgever het volgende geschreven aan de werknemer:
“Hierbij deel ik u officieel mede dat ik de uitbetaling van uw salaris over periode 13 welke normaliter wordt uitbetaald op woensdag 10 januari 2024 op zal schorten. Dit houdt in dat ik geen salaris zal overmaken naar het gebruikelijke rekeningnummer. Reden hiervan is het stelselmatig niet mee werken aan de re-integratie. In de wet Poortwachter staat hierover het volgende:
4.4.2.1 Werknemer werkt niet mee
Mocht de werknemer medewerking weigeren, dan wordt van de werkgever verwacht dat hij de benodigde prikkelende maatregelen treft om de werknemer tot medewerking te stimuleren.
Als prikkelende maatregelen gelden hierbij bijvoorbeeld het aanspreken van de werknemer, schriftelijk vastleggen, officieel berispen, opschorten en/of inhouden van loon.”
De werkgever heeft op 27 februari 2024 een loonbetaling aan de werknemer gedaan van € 1.962,22 (netto) met de omschrijving “Periode 13 2023 Periode 1 tm 10-01-2024”.
In het kader van een loonbeslag van het CAK moest de werkgever gedurende een periode een deel van het loon van de werknemer inhouden op haar loon en afdragen aan het CAK.
Spoedeisend belang
De kantonrechter stelt voorop dat het spoedeisend belang in deze zaak volgt uit de aard van de loonvordering. De kantonrechter acht geen feiten en/of omstandigheden aanwezig die de conclusie rechtvaardigen dat de werknemer haar loon niet nodig heeft om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien.
Niet van tevoren aangekondigd
Partijen discussiëren erover of de werkgever feitelijk een loonopschorting of loonstop heeft toegepast en ook over het antwoord op de vraag of hij voldoende reden had om daartoe over te gaan op grond van de wet.
De werknemer heeft er terecht op gewezen dat de loonopschorting of loonstop niet van tevoren is aangekondigd en de werknemer daarvoor dus niet was gewaarschuwd. Dit brengt mee dat de werkgever geen beroep kan doen op de reden voor de loonstop of loonopschorting (artikel 7:629 lid 7 BW). De werkgever mocht de loonopschorting of loonstop dus niet toepassen.
Direct melden aan werknemer
Uit de wet volgt dat de werkgever aan de werknemer moet meedelen dat hij van plan is om tot een loonstop of loonopschorting over te gaan en wat de reden van dat voornemen is (artikel 7:629 lid 7 BW). De werkgever moet dit direct melden aan de werknemer en mag niet wachten tot de loonbetaling. Als de werkgever dit (tijdig) doet, weet de werknemer waar hij aan toe is en kan hij tijdig maatregelen treffen. De werknemer kan mogelijk de daadwerkelijke toepassing van een loonopschorting of loonstop voorkomen, na een aankondiging of waarschuwing.
Niet voldaan aan mededelingsplicht
Met de brief van 10 januari 2024 heeft de werkgever niet voldaan aan de mededelingsplicht zoals bedoeld in de wet, omdat hij in die brief aan de werknemer heeft medegedeeld dat hij haar loon niet meer zou uitbetalen, vanaf een datum in het verleden, én omdat hij die mededeling pas deed op de dag dat het loon normaliter zou worden uitbetaald. Dit heeft de werkgever zelf ook ingezien en hij heeft het loon tot en met 10 januari 2024 achteraf aan de werknemer uitbetaald.
Voor het niet uitbetalen van het loon vanaf 11 januari 2024 geldt ook dat daarvoor niet correct is gewaarschuwd, niet met de brief van 10 januari 2024 en ook niet daarna.
Recht op 80% loon
Op grond van de cao geldt als uitgangspunt dat de werknemer recht heeft op 80% van het loon over de uren van arbeidsongeschiktheid, omdat de werknemer in het tweede ziektejaar zit. De werknemer vindt dat zij recht heeft op meer dan 80% en baseert haar standpunt op de volgende bepaling uit de cao:
“Het percentage onder c wordt verhoogd naar 90% van het loon indien werknemer zich voldoende inzet om zijn restverdiencapaciteit te benutten en ook daadwerkelijk arbeid verricht. (…) Over de uren die de werknemer werkt naast zijn arbeidsongeschiktheid ontvangt hij zijn normale loon.”
De kantonrechter vindt het standpunt van de werknemer onbegrijpelijk. Uit deze bepaling volgt dat de werknemer alleen aanspraak kan maken op meer dan 80% van het loon als zij daadwerkelijk arbeid verricht. De werknemer verricht juist geen arbeid. Dit brengt mee dat zij niet in aanmerking komt voor meer dan 80% van haar loon.
CAK-inhoudingen
Tussen partijen staat vast dat op het loon van de werknemer onterecht inhoudingen zijn gedaan. Partijen twisten over de hoogte van het bedrag dat (in totaal) is ingehouden op het loon van de werknemer én niet is afgedragen aan het CAK.
De werknemer, die een bedrag van € 994,20 (netto) aan onterechte inhoudingen vordert, heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe zij aan dit bedrag komt. Dit bedrag is ook niet af te leiden uit de overgelegde loonstroken in vergelijking met de brief van het CAK van 30 januari 2024, waarin de afgedragen bedragen door de werkgever aan CAK zijn opgeteld. Dit brengt al mee dat de kantonrechter er niet van kan uitgaan dat het bedrag van € 994,20 juist is.
De werkgever heef op zijn beurt een berekening gemaakt op basis van een vergelijking tussen de inhoudingen op de overgelegde loonstroken en de (brief met) afdrachten aan het CAK volgens de brief van het CAK. Hij komt daarbij uit op een bedrag van (€ 1.782,50 – € 1.464,30 =) € 318,20 van aan onterechte aanhoudingen en heeft zich bereid verklaard dit bedrag in ieder geval aan de werknemer te betalen.
De kantonrechter wijst dit bedrag van € 318,20 toe, omdat hiervan vast is komen te staan dat dit onterecht op het loon van de werknemer is ingehouden. Voor toewijzing van een hoger bedrag ontbreekt een deugdelijke cijfermatige onderbouwing.
Hoogte toewijsbaar loon
Het loon dat wordt toegewezen is dan ook 80% van het loon van de werknemer per vier weken vanaf 11 januari 2024. Dat is een bedrag van (80% van € 1.620,48 bruto =) € 1.296,48 bruto. Conform de vordering wordt dit bedrag toegewezen totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
Wettelijke verhoging
De wettelijke verhoging wordt toegewezen over het achterstallig loon en het loon dat te laat betaald is, behalve over het loon dat gelijk is aan de onterechte CAK-inhoudingen. De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%. Hoewel de werkgever het loon onterecht niet heeft uitbetaald, vindt de kantonrechter wel invoelbaar dat de werkgever tot een loonsanctie wilde overgaan.
Wat betreft de CAK-inhoudingen is niet vast komen te staan dat de werkgever er tijdig van op de hoogte was dat hij de inhoudingen niet meer hoefde te doen.
De wettelijke verhoging is niet toewijsbaar over de wettelijke rente.
Wettelijke rente
De wettelijke rente wordt toegewezen over het achterstallig loon en het loon dat te laat betaald is vanaf de data van opeisbaarheid. Voor het loon dat gelijk is aan de onterechte CAK-inhoudingen geldt dat de gemachtigde van de werknemer de werkgever bij brief van 12 januari 2024 heeft aangeschreven om het bedrag van € 994,20 aan haar te voldoen. Aangezien een cijfermatige onderbouwing van dit bedrag ontbreekt, kan er niet van worden uitgegaan dat de werkgever dat bedrag aan de werknemer verschuldigd is.
Pas tijdens de zitting in deze procedure is vast komen te staan dat de werkgever aan de werknemer in ieder geval het bedrag van € 318,20 moet betalen in verband met onterechte inhoudingen. De kantonrechter ziet hierin aanleiding de wettelijke rente over dit bedrag toe te wijzen vanaf de datum van dit vonnis.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen:
- het (achterstallig) loon van € 1.296,18 bruto per vier weken totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen, met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 20% over het loon dat vanaf periode 2023-13 niet op tijd betaald is én opeisbaar is op de datum van dit vonnis vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag dat volledig is betaald;
- € 318,20 aan onterechte CAK-inhoudingen, met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot de dag dat volledig is betaald.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 21 maart 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:2492