Het gaat in deze casus om het verhaal van studiekosten na ontslagname. Wat daarover tussen werkgever en werknemer na de opzegging van de arbeidsovereenkomst is besproken en vastgelegd, kan het vermoeden dragen dat tussen hen overeenstemming is bereikt over een aan werkgever te vergoeden bedrag. Aangezien de werkneemster niet in hoger beroep is verschenen, is er geen ruimte om haar in de gelegenheid te stellen dat vermoeden te weerleggen. Het hof wijst daarom de vordering van de werkgever toe.
Wat is de situatie?
De werkgever heeft een accountantskantoor. De werkneemster heeft vanaf september 2010 gewerkt voor de werkgever. Eerst als stagiaire, vanaf 14 februari 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vanaf 14 februari 2012 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
In deze laatste arbeidsovereenkomst staat vermeld:
Functie en Werkzaamheden
De werkneemster treedt bij de werkgever in dienst in de functie van Beginnend Assistent Accountant.
Het volgen en het behalen van de vakopleidingen Financiële Administratie, vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy en HBO-Accountancy is een vereiste voor het uitoefenen van de functie van de werkneemster. Zonder het behalen en vervolgen van deze opleidingen kan de werkneemster de functie niet uitoefenen.
Indien de werkneemster vroegtijdig stopt met deze opleidingen of deze opleidingen niet vervolgt tijdens de duur van de dienstbetrekking zal dit voor de werkgever een dringende reden vormen tot ontslag op staande voet.
(…)
Studiekostenregeling
Werkgever en werknemer komen overeen dat werknemer de volgende studie/opleiding gaat volgen:
Vakopleiding Financiële Administratie+Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy +HBO Accountancy.
De werkgever zal aan de werkneemster 100% van de studiekosten vergoeden. De bijdrage wordt gegeven voor de normale duur welke voor de betreffende studie wordt aangegeven door het opleidingsinstituut.
Vergoed worden de kosten van collegegeld, examengeld, studieboeken.
(…)
Indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkneemster of wegens een dringende reden binnen drie jaar nadat de werkneemster zijn opleiding heeft afgerond is beëindigd, is de werkneemster gehouden de studiekosten die door de werkgever zijn vergoed of aan het opleidingsinstituut, exameninstituut en boekencentrale zijn betaald op de volgende wijze terug te betalen:
- binnen 1 jaar: 100% terugbetaling;
- binnen 2 jaar: 66% terugbetaling;
- binnen 3 jaar: 33% terugbetaling;
(…)
Na afloop van de periode van drie jaar is de werkneemster niet meer verplicht tot terugbetaling van studiekosten.
Vakopleidingen gevolgd
De werkneemster is in 2011 gestart met de in laatstgenoemde arbeidsovereenkomst vermelde opleiding(en) via een particulier opleidingsinstituut. In januari 2015 heeft zij de Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy afgerond en in januari 2016 de Vakopleiding Financiële Administratie. De vakken die de werkneemster voor deze beide vakopleidingen heeft gevolgd, heeft zij kunnen inbrengen in de HBO opleiding Accountancy, die zij in december 2017 heeft afgerond.
De werkneemster heeft in juli 2019 haar arbeidsovereenkomst opgezegd per 30 september 2019.
Kostenoverzicht e.d.
Op 14 augustus 2019 heeft de werkgever aan de werkneemster stukken (een kostenoverzicht, grootboekkaarten en jaaroverzichten studiekosten) verstrekt waaruit blijkt dat de kosten van de door de werkneemster gevolgde opleiding(en) € 22.348.74 bedragen. De werkneemster heeft het kostenoverzicht op 9 september 2019 voorzien van de aantekening ‘alle onderbouwingen gezien door [naam1] (facturen)’. Op de grootboekkaarten heeft de werkneemster achter meerdere daarin opgenomen kostenposten een vinkje geplaatst met onderaan de pagina de opmerking ‘V = factuur gezien door [naam1] ’.
66% studiekosten terugbetalen
Op 12 september 2019 heeft de werkgever de werkneemster een factuur gestuurd van € 14.950,69 inclusief btw voor de door haar te vergoeden studiekosten, te weten: 66 procent van de door de werkgever berekende studiekosten van de werkneemster ad € 22.348,74. In de begeleidende e-mail van de werkgever staat vermeld: “Hierbij zoals besproken en door jou zojuist gecontroleerd: de eindfactuur en de onderbouwing erbij. Laat je mij nog even schriftelijk weten wanneer je tot betaling zult overgaan? Dit in verband met je laatste salaris-overmaking eind september. (…)”
Factuur indienen bij nieuwe werkgever
In een e-mail van 13 september 2019 heeft de werkneemster aan de werkgever kenbaar gemaakt dat zij de factuur pas na haar indiensttreding per 1 oktober 2019 bij haar nieuwe werkgever zal indienen en dat betaling daarvan dus op zich zal laten wachten.
Op 23 september 2019 heeft een exitgesprek plaatsgehad tussen partijen. In dit gesprek is niet gesproken over de hoogte van de in rekening gebrachte studiekosten.
De werkneemster is per 1 oktober 2019 in dienst getreden bij een ander accountantskantoor.
Geen overeenstemming over factuur
In een e-mail van 4 oktober 2019 heeft de werkneemster de werkgever een aantal vragen gesteld over de terug te betalen studiekosten. In die e-mail staat vermeld dat de werkneemster is geschrokken van de hoogte daarvan en dat haar nieuwe werkgever niet bereid is deze te betalen.
In een e-mail van 11 oktober 2019 heeft de werkneemster bestreden dat zij overeenstemming hebben bereikt over de omvang van de studiekosten en de hoogte van de factuur dan wel de (terug)betaling daarvan. De werkneemster heeft daarin aangedrongen op beantwoording van de op 4 oktober 2019 gestelde vragen.
Vordering tot betaling studiekosten
De werkgever heeft gevorderd de veroordeling van de werkneemster tot betaling van € 14.950,69, te vermeerderen met de wettelijke rente en met € 924,51 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, met haar veroordeling in de kosten van de procedure.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 11 februari 2020 een mondelinge behandeling bepaald, die geen doorgang heeft gevonden. In het vonnis van 25 augustus 2020 is op een aantal onderdelen van het debat van partijen beslist en is vervolgens opnieuw een mondelinge behandeling bepaald, die op 15 oktober 2020 heeft plaatsgevonden.
In het eindvonnis van 17 november 2020 is de werkneemster veroordeeld tot betaling van € 5.625, vermeerderd met de wettelijke over € 5.000 vanaf 26 september 2019. De proceskosten zijn daarbij tussen partijen gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
Vordering in hoger beroep
De werkgever vordert in hoger beroep de vernietiging van de vonnissen van 25 augustus 2020 en 17 november 2020 en opnieuw rechtdoende de toewijzing alsnog van haar vordering, zoals die luidde bij de kantonrechter, met veroordeling van de werkneemster in de kosten van beide instanties.
Beoordeling grieven en vordering
De werkgever heeft zijn bezwaren tegen voormelde vonnissen vorm gegeven met tien grieven. Met grief 2 wordt erover geklaagd dat niet is aangenomen dat partijen in september 2019 overeenstemming hebben bereikt over de terug te betalen studiekosten. Grief 1 en de grieven 3 tot en met 8 keren zich tegen diverse aspecten van wat is overwogen over de studie, de daarmee gepaard gaande kosten, het al dan niet genoten voordeel daarvan en de begroting van het door de werkneemster terug te betalen bedrag op € 5.000. De negende grief keert zich tegen de beperking van de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten en de tiende grief tot slot tegen de compensatie van de proceskosten.
Overeenstemming bereikt?
Is overeenstemming bereikt over terugbetaling?
Als meest verstrekkend zal het hof de stelling van de werkgever dat partijen al in september 2019 overeenstemming hebben bereikt over terugbetaling van een deel van de ten behoeve van de werkneemster gemaakte studiekosten het eerst beoordelen.
Haviltex-maatstaf
De beantwoording van de vraag of tussen twee of meer partijen een overeenkomst tot stand is gekomen (en ook wat de inhoud van de afspraken van partijen is), vindt – ook in een zaak als deze – plaats aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt er daarom op aan welke betekenis de betrokken partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
Weliswaar is voor het tot stand komen van een overeenkomst niet vereist dat deze schriftelijk wordt vastgelegd, maar bij gebreke van een dergelijke vastlegging zullen door degene op wie de stelplicht en bewijslast rust (in dit geval de werkgever) voldoende feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd die wijzen op het gesloten zijn van de gestelde overeenkomst dan wel er op wijzen dat gerechtvaardigd is vertrouwd dat dit het geval is.
Gelet op de in de relevante periode tussen de werkgever en de werkneemster bestaande gezagsverhouding en daarmee op de ongelijke positie tussen de werkgever en de werkneemster mogen aan wat van de werkgever daarover wordt verwacht zekere eisen worden gesteld voordat zo’n overeenkomst of zo’n gerechtvaardigd vertrouwen kan worden aangenomen.
Wat zegt de werkgever?
Over de totstandkoming van de gestelde overeenkomst heeft de werkgever het volgende aangevoerd. Op 14 augustus 2019 heeft de werkgever alle stukken die betrekking hadden op de studiekosten van de werkneemster, bestaande uit een kostenoverzicht, grootboekkaarten en het jaaroverzicht van de studiekosten, aan de werkneemster ter beschikking gesteld.
Nadat de werkneemster deze stukken heeft kunnen bestuderen, heeft zij deze stukken aan de werkgever teruggegeven nadat zij het kostenoverzicht had voorzien van de aantekening “alle onderbouwingen gezien door [naam1] (facturen)” onder het bijplaatsen van een paraaf en de datum van 9 september 2019.
Vervolgens is de berekening van wat de werkneemster volgens de werkgever aan studiekosten is verschuldigd op 12 september 2019 besproken, als ook de factuur. De werkneemster heeft in dat gesprek te kennen gegeven dat haar nieuwe werkgever de kosten voor zijn rekening zou nemen.
In haar reactie van 13 september 2019 op het door de werkgever berekende bedrag aan kosten heeft zij geen enkele op- en aanmerking op de factuur en stelt zij alleen dat zij die factuur zal indienen bij haar nieuwe werkgever op de eerste dag dat zij daar in dienst is, ofwel op 1 oktober 2019.
Ook in het exitgesprek tussen partijen van 23 september 2019 is op geen enkele manier over de hoogte van de studiekosten besproken. De werkneemster was dus akkoord met de hoogte van de door de werkgever in rekening gebrachte studiekosten, die zij aan de hand van de onderliggende stukken ook heeft gecontroleerd.
Wat zegt de werkneemster?
Wat de werkneemster daartegen heeft aangevoerd laat zich als volgt samenvatten. Alle stukken over de studiekosten heeft zij wel bekeken, maar daar was zij het niet mee eens. Zij had daarover nog een flink aantal vragen omdat zij nooit op de hoogte is gehouden van de kosten en geen idee had van de financiële consequenties van de studie. Het voelde niet eerlijk om de kosten op haar te verhalen. Daarom heeft zij de stukken niet voor akkoord ondertekend.
Geen erkenning
Met de werkgever viel niet te praten over de kosten, zodat zij ervoor heeft gekozen om een discussie daarover te vermijden. Door de mail en de factuur van 12 september 2019 raakte de werkneemster in paniek; daarom heeft zij de mail van 13 september 2019 verzonden omdat zij zorg had over haar inkomen dat zij nodig had. Haar reactie is geen erkenning. In het exitgesprek van 23 september 2019 heeft de werkneemster de factuur niet ter sprake gebracht vanwege de ontstane pijnlijke situatie en de explosieve toestand van de werkgever. Nadat de arbeidsovereenkomst was beëindigd en de werkneemster weg was uit de sfeer van het kantoor van de werkgever heeft zij direct geprotesteerd, en terecht, aldus de werkneemster .
Niet weersproken wat werkgever aanvoerde
Met wat de werkneemster in eerste aanleg heeft aangevoerd, heeft zij in wezen niet weersproken wat de werkgever heeft aangevoerd, behalve dan dat zij stelt dat zij in het gesprek van 12 september 2019 allerlei vragen heeft gesteld en heeft aangegeven het niet eens te zijn met de omvang van de kosten. In de overgelegde stukken is daarvoor echter geen aanknopingspunt te vinden, terwijl de werkneemster niet bestrijdt dat zij op 12 september 2019 tegen de werkgever heeft gezegd dat haar nieuwe werkgever de kosten voor zijn rekening zal nemen.
Ook in haar reactie deelt de werkneemster zonder enig voorbehoud mee dat zij de factuur bij haar nieuwe werkgever zal indienen. Enig bezwaar tegen de factuur valt in die reactie evenmin te lezen. de werkneemster schrijft zelfs dat zij weet dat als de werkgever de werkneemster loon over september 2019 niet direct zal uitbetalen, zij daar “weinig tegen in kan brengen.”. Dat zij dit zo heeft geschreven uit paniek en/of vrees voor de werkgever, mist onderbouwing.
Wilsovereenstemming over te vergoeden studiekosten
Aan een en ander is dan ook het vermoeden te ontlenen dat in september 2019 sprake is geweest van een tussen partijen bereikte wilsovereenstemming over het door de werkneemster vergoeden van een deel van de door de werkgever betaalde kosten voor de werkneemster studie, door de werkgever becijferd op € 14.950,69. Wat de werkneemster tot nu heeft aangevoerd, is onvoldoende om dit vermoeden te weerleggen.
Tegenbewijs leveren
Tegen dit vermoeden kan de werkneemster tegenbewijs leveren. Zij heeft eerder in de procedure bij de kantonrechter ook aangeboden om bewijs te leveren. Omdat de werkneemster niet in hoger beroep is verschenen, kan zij geen (verdere) proceshandelingen verrichten. Daarmee is levering van tegenbewijs aan haar kant bij deze stand van zaken niet aan de orde.
Wel overeenstemming over terugbetaling
De slotsom is dat aan het verweer van de werkneemster dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over terugbetaling van het nu door de werkgever gevorderde bedrag voorbij moet worden gegaan. Dat betekent dat de vordering van de werkgever tot betaling van € 14.950,69 toewijsbaar is. Daarmee slaagt grief 2. De grieven 1 en 3 tot en met 8 behoeven daarmee geen afzonderlijke bespreking.
De grieven 2, 9 en 10 slagen, zodat de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd. Het hof wijst de vordering alsnog toe.
Als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij zal het hof de werkneemster ook in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 31 augustus 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8333