De werkneemster is op 1 mei 2019 in dienst getreden bij de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden. Met ingang van 1 december 2019 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen verlengd voor de duur van vier maanden.
De werkgever heeft per brief van 30 maart 2020 aan de werkneemster medegedeeld dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en dus met ingang van 1 april 2020 zou worden beëindigd. In die brief staat vermeld dat de werkgever vanwege het niet volledig in acht nemen van de aanzegtermijn nog drie weken salaris zal doorbetalen.
Het salaris van de werkneemster bedroeg € 3.650 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
De werkneemster heeft voor een werknemer van de werkgever een vliegticket voorgeschoten voor een bedrag van € 162,54. De betreffende werknemer heeft dat bedrag terugbetaald gekregen van de werkgever en doorgestort aan de werkneemster, maar de werkneemster heeft uit de kas van de werkgever ook een bedrag van € 162,54 betaald gekregen.
De werkgever heeft op 1 april 2020 een salarisspecificatie opgemaakt die ziet op de betaling van een aanzegvergoeding en de transitievergoeding. Die specificatie komt uit op een netto aan de werkneemster te betalen bedrag van € 1.983,90. Vanwege een derdenbeslag op het loon van de werkneemster , heeft de werkgever dat bedrag overgemaakt aan de deurwaarder.
Aangezien de vordering waarvoor loonbeslag gelegd was € 735,10 bedroeg, heeft de deurwaarder het te veel betaalde bedrag aan de werkgever teruggestort.
Naar de rechter
De werkneemster vordert veroordeling van de werkgever tot betaling van een aanzegvergoeding van € 3.650, althans een door de kantonrechter te bepalen aanzegvergoeding, en betaling van een bedrag van € 1.550,26 aan achterstallig loon, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en het achterstallig loon ook te vermeerderen met de wettelijke verhoging, alsmede veroordeling van de werkgever in de kosten van deze procedure.
Aanzegvergoeding
Kan de werkneemster aanspraak maken op een aanzegvergoeding van € 3.650?
De werkneemster betoogt dat dit het geval is, aangezien sprake is geweest van een verlengd dienstverband van in totaal elf maanden. Zij wijst er bovendien op dat de werkgever in haar brief van 30 maart 2020 heeft toegezegd dat een aanzegvergoeding betaald zou worden en dat aan die toezegging uitvoering is gegeven. Volgens de werkneemster mag de werkgever zonder haar instemming niet op die toezegging terugkomen en is dit in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
De werkgever stelt zich op het standpunt dat de werkneemster op grond van de wet geen aanspraak kan maken op een aanzegvergoeding, nu de tweede arbeidsovereenkomst voor een periode korter dan zes maanden is aangegaan en op de werkgever daarom geen aanzegplicht rustte. Volgens de werkgever stond in haar brief van 30 maart 2020 per abuis vermeld dat een aanzegvergoeding verschuldigd was en is wat dit betreft sprake van een kenbare vergissing. De werkgever stelt zich ook op het standpunt dat de werkneemster haar vordering tot betaling van de aanzegvergoeding te laat heeft ingediend.
Wat oordeelt de rechter?
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:668 lid 1 BW moet een werkgever een werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij die arbeidsovereenkomst wil voortzetten. In lid 2 van dat artikel is bepaald dat lid 1 niet van toepassing is als de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode korter dan zes maanden. Dat is hier aan de orde.
Partijen zijn met de verlenging van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2019 namelijk een nieuwe arbeidsovereenkomst voor een periode korter dan zes maanden aangegaan. Weliswaar was in de periode daarvoor ook al sprake van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar dit betekent niet dat voor de vraag of sprake is van een aanzegplicht de duur van die arbeidsovereenkomst bij de duur van de nieuwe arbeidsovereenkomst opgeteld moet worden. De wet biedt daartoe geen aanknopingspunt. Nu op de werkgever geen aanzegplicht rustte, kan de werkneemster geen aanspraak maken op een aanzegvergoeding.
Achterstallig loon
De werkneemster vordert ook betaling van een bedrag van € 1.550,26 aan achterstallig loon.
De kantonrechter komt tot de volgende slotsom. De werkneemster heeft, zo kan uit de eindafrekening van 31 maart 2020 worden afgeleid, recht op betaling van het volgende nettobedrag:
- negatief saldo vakantie-uren – € 170,51
- vakantiegeld € 2.928,00
- loonheffing – € 1.351,72
- inhouding vliegticket – € 162,54
- dagvergoeding maart € 152,24
- Totaal: + € 1.395,47
Hierbij moet nog de transitievergoeding van € 1.244,26 bruto worden opgeteld. Rekening houdend met het bijzondere belastingtarief over die vergoeding van 43,02 procent, dat vermeld staat in de eerste salarisspecificatie van 1 april 2020, moet hierover € 535,28 belasting betaald worden. Netto bedraagt de transitievergoeding dus € 708,98 (1.244,26 – 535,28).
In totaal heeft de werkneemster daarmee recht op betaling van een bedrag van € 2.104,45 (1.395,47 + 708,98).
De werkgever heeft hiervan aan de werkneemster via de deurwaarder al een bedrag betaald. De kantonrechter gaat ervan uit dat dit een bedrag van € 735,10 betreft. De werkneemster heeft daarmee nog recht op betaling van een bedrag van € 1.369,35 netto (2.104,45 – 735,10). Dit deel van haar vordering wordt dus toegewezen.
De door de werkneemster gevorderde wettelijke rente en wettelijke verhoging zijn in verband met de vertraging in de betaling ook toewijsbaar over het toe te wijzen bedrag van € 1.369,35. De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging tot 10 procent.
Uitspraak Rechtbank Overijssel, 23 februari 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:882