Dit houdt in dat wanneer een werkgever vooruitlopend op de regelgeving een RVU-uitkering in januari verstrekt, de drempelvrijstelling met terugwerkende kracht zal gelden voor die RVU-uitkering.
Gaat de RVU-uitkering later in, dan geldt de drempelvrijstelling vanaf het moment dat die eerste uitkering is gedaan.
Dat schrijft minister Koolmees in de nota naar aanleiding van het verslag wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen.
Weloverwogen keuze
Goede communicatie richting werknemers én werkgevers is van groot belang. Met name werknemers moeten goed zicht hebben op wat het gebruik maken van een RVU-regeling voor hen financieel betekent. Zij kunnen dan een weloverwogen keuze maken ten aanzien van de vraag of ze gebruik wensen te nemen van een RVU-regeling en zo ja op welk moment.
Ook kunnen zij dan de afweging maken of er behoefte is om die RVU aan te vullen door hun pensioen vervroegd in te laten gaan. Hierbij is het goed om op te merken dat sprake kan zijn van samenloop van een RVU-uitkering en een pensioenuitkering, maar dat is niet in alle gevallen zo.
Een werknemer is niet verplicht zijn/haar pensioen naar voren te halen wanneer gebruik wordt gemaakt van een RVU, dit is een vrije keuze.
Een werknemer kan zijn/haar RVU-uitkering ook op andere manieren aanvullen als hier behoefte aan is. Bijvoorbeeld door opgespaard vermogen in te zetten of door te leven van het inkomen van een nog werkende partner. Het naar voren halen van het pensioen is een individuele keuze.
Verschillende sectoren
Het inregelen en uitvoering geven aan RVU is niet altijd eenvoudig. In sectoren waar collectieve afspraken zijn, of worden gemaakt, zien die afspraken onder meer op de doelgroep die voor een RVU in aanmerking komt, op de duur en hoogte van de uitkering en op de wijze van uitvoering ervan. Daar wordt door verschillende sectoren nu hard aan gewerkt.
Sommige sectoren hebben al een cao-afspraak over een RVU-regeling. In de sector Bouw en Infra, de sector Afbouw en de Politie zijn er cao’s met daarin afspraken over de mogelijkheid tot RVU die per 1 januari 2021 in werking zijn treden.
Sociale partners
De keuze voor het onderbrengen van de uitvoering van de RVU ligt bij sociale partners. We zien in
de praktijk dat daarover al afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld in de sector BOUW waar sociale partners ervoor gekozen hebben de uitvoering onder te brengen bij pensioenuitvoerder APG.
Het is ook denkbaar dat sociale partners de uitvoering bij andere partijen zouden onderbrengen, zoals salarisadministrateurs of verzekeraars.
Niet pensioenfondsen
De vraag die voorligt is of sociale partners ook de keuze zouden moeten hebben om de uitvoering bij pensioenfondsen onder te brengen. De regering blijft van mening dat op die vraag ontkennend moet worden geantwoord, en ziet in de argumentatie die door de leden van de fracties van CDA, GroenLinks, PvdA en 50PLUS is neergelegd onvoldoende redenen om hiervan af te wijken. Hieronder wordt dit nader toegelicht.
Bij een RVU is niet automatisch een rol is weggelegd voor het pensioenfonds. Een werknemer is immers niet verplicht zijn pensioen naar voren te halen wanneer deze gebruik maakt van een RVU, dit is slechts een optie. Een werknemer kan zijn RVU bijvoorbeeld ook aanvullen door het inzetten van opgespaard vermogen of door te leven van het inkomen van een nog werkende partner.
Indien het naar voren halen van het pensioen gezien de inkomenssituatie gewenst is, kan de werknemer informatie inwinnen bij het pensioenfonds. Dit is ook nu al gebruikelijk wanneer een werknemer
overweegt zijn pensioen naar voren te halen. De werkgever kan zijn werknemer daarbij ondersteunen.
Nevenactiviteit
De vraag die voorligt is of pensioenfondsen gezien hun speciale marktpositie toegestaan moet worden om de RVU als nevenactiviteit uit te voeren. De regering blijft van mening dat op die vraag ontkennend moet worden geantwoord.
Een RVU kan volgens de regering niet gezien worden als pensioen of verband houdend met pensioen en daarmee een verboden nevenactiviteit is (artikel 116 van de Pensioenwet). De regering is het dus ook niet eens met de stelling van de leden dat de RVU beschouwd moet worden als een hoofdonderdeel van de pensioenregeling.
De Pensioenwet is hier helder over: artikel 2, vierde lid, van de Pensioenwet bepaalt dat een uitkering in verband met vervroegde uittreding geen pensioen in de zin van de Pensioenwet is.
Uitvoeren pensioenregeling
Het verbod op nevenactiviteiten is gestoeld op de brede consensus dat pensioenfondsen zich moeten richten op hun sociale taak, namelijk het uitvoering geven aan een pensioenregeling. Het uitvoeren van extra taken, die geen rechtsreeks verband houden met de pensioenregeling, zou kunnen afleiden van deze hoofdtaak van het pensioenfonds.
In het kader van de taakafbakening geldt dat voor alle producten die een pensioenfonds uitvoert moet gelden dat sprake is van collectiviteit en solidariteit. Het is maar de vraag of de collectiviteit en solidariteit die gebruikelijk is in pensioenregelingen op gelijke mate aanwezig is bij de RVU.
Voor klein deel werknemers
De RVU is maar voor een klein deel van de werknemers relevant. Het gaat immers om een tijdelijke regeling met een specifieke doelgroep, namelijk werknemers die binnen de periode 2021-2025 drie jaar voor de AOW-leeftijd zitten. Deze doelgroep wordt bij cao nog verder ingekaderd.
Voor het grootste deel van de deelnemers in de pensioenregeling is de RVU dus geen relevante regeling, zij dragen er niet aan bij en zullen er zelf geen aanspraak op kunnen maken.
De plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Het wetsvoorstel is zonder stemming aanvaard.
Nota naar aanleiding van het verslag wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen
Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen op Eerstekamer.nl
Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen niet per 1 januari 2021