De Eerste Kamer heeft de verdere behandeling van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen, uitgesteld tot 12 januari 2021. Hierdoor treedt de wet niet in werking per 1 januari 2021.
Het wetsvoorstel is op 12 januari zonder stemming aanvaard. Het onderdeel bedrag ineens treedt een jaar later dan gepland in werking, op 1 januari 2023. De vrijstelling van de RVU-heffing en verruiming van het verlofsparen treden met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2021.
De minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken hadden de Eerste Kamer eerder verzocht dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk te behandelen.
Het wetsvoorstel behelst het volgende:
- Mensen krijgen meer keuzevrijheid bij de aanwending van hun pensioen. Het wordt mogelijk dat zij een beperkt deel van het pensioenvermogen kunnen opnemen als een bedrag ineens.
- Om mensen meer keuzemogelijkheden te bieden om eerder te kunnen stoppen met werken wordt tijdelijk de mogelijkheid gefaciliteerd om in sectoren en ondernemingen uittredingsregelingen te financieren waarmee werknemers drie jaar voor de AOW-leeftijd kunnen stoppen met werken. Dit wordt gedaan door een versoepeling van de pseudo-eindheffing op regelingen voor vervroegde uittreding (RVU-heffing).
- Daarnaast is afgesproken dat meer fiscale ruimte wordt geboden om verlof op te sparen, mede om vervroegd uittreden mogelijk te maken.
Terugwerkende kracht
In een Kamerbrief van 15 december 2020 geeft minister Koolmees aan dat het wetsvoorstel Bedrag ineens, RVU en verlofsparen voorziet in terugwerkende kracht ten aanzien van de versoepeling van
de RVU-heffing tot 1 januari 2021.
Als een werkgever vooruitlopend op de regelgeving een RVU-uitkering in januari verstrekt, zal de drempelvrijstelling met terugwerkende kracht gelden voor deze RVU-uitkering.
Gaat de RVU-uitkering later in, dan geldt de drempelvrijstelling vanaf het moment dat die eerste uitkering is gedaan.
Op de website van de Belastingdienst volgt informatie hierover voor werkgevers.