De werkgever is in kort geding veroordeeld tot opzegging van het slapend dienstverband. Toekenning van een transitievergoeding van € 81.000 bruto na 50-jarig dienstverband. De werkgever krijgt tot 1 juli 2020 de gelegenheid om dat bedrag te betalen.
Wat is de situatie?
De werknemer is op 28 juli 1969 in dienst getreden bij de werkgever.
Vanaf 27 maart 2017 is de werknemer arbeidsongeschikt als gevolg van de bij hem gediagnosticeerde kanker.
De werknemer heeft op 18 december 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd. Bij beslissing van 12 februari 2019 heeft het UWV aan hem een IVA-uitkering toegekend met ingang van 25 maart 2019. Van enig zicht op verbetering of herstel is geen sprake.
Als de arbeidsovereenkomst niet eerder wordt beëindigd zal deze ingevolge de cao van rechtswege eindigen op 9 december 2019, de datum waarop de man de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
De werknemer heeft de werkgever meerdere malen verzocht tot ontslag over te gaan. De werkgever heeft dat verzoek niet ingewilligd.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer vordert bij de rechtbank de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen onder toekenning van een transitievergoeding van € 81.000 bruto.
Aan de vordering heeft de werknemer ten grondslag gelegd dat de werkgever in strijd handelt met goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst slapend te houden.
De werkgever kan een verzoek tot compensatie van de transitievergoeding indienen vanwege de Wet compensatie transitievergoedingen (WCT).
Wat zegt de werkgever?
Volgens de werkgever is de vordering van de werknemer niet ontvankelijk nu hij volgens de cao aan de betrokken cao-partijen had moeten melden dat het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd naar zijn mening tot een onbillijke situatie of resultaat leidt.
Daarnaast leidt toewijzing van de vordering leidt tot financiële problemen bij de werkgever, aangezien hij de transitievergoeding moet voorfinancieren en de vijf andere ‘slapers’ de werkgever op grond van het gelijkheidsbeginsel kunnen dwingen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Wat zegt de rechter?
Het verweer van de werkgever slaagt niet volgens de rechter. Het gaat namelijk niet om de gevolgen van het opvolgen van de cao, maar om de vraag of de werkgever in strijd met goed werkgeverschap handelt door de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet te beëindigen, waardoor geen transitievergoeding betaald hoeft te worden.
Bovendien blijkt uit bedoelde cao-bepaling niet dat het niet melden aan cao-partijen leidt tot niet-ontvankelijkheid van werknemer of werkgever in een eventuele gerechtelijke procedure.
Gerechtvaardigd belang?
Gezien de uitspraak van de Hoge Raad over slapende dienstverbanden moet beoordeeld te worden of de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer.
Het feit dat de werknemer bijna de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, levert volgens de Hoge Raad geen gerechtvaardigd belang op om de arbeidsovereenkomst in stand te houden.
Voorfinanciering
Financiële problemen voor de werkgever vormen geen gerechtvaardigd belang om de arbeidsovereenkomst in stand te laten, omdat de werkgever immers recht heeft op compensatie door het UVW.
De werkgever moet de vergoeding voor de werknemer voorfinancieren totdat de WCT op 1 april 2020 in werking is getreden en het UWV de aanvragen heeft beoordeeld. Daarbij kan de rechter beslissen dat betaling van de transitievergoeding in termijnen plaatsvindt of wordt opgeschort tot na 1 april 2020 als de werkgever aannemelijk maakt dat die voorfinanciering leidt tot ernstige financiële problemen.
Volgens de kantonrechter heeft de werkgever onvoldoende aannemelijk gemaakt dat voorfinanciering van de transitievergoeding van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen. Bij de toelichting op de financiële problemen heeft de werkgever de andere vijf ‘slapers’ betrokken, maar dat is in dit kader niet (alles)beslissend.
Het gaat er immers om of de werkgever in directe financiële problemen terecht zou komen als zij de transitievergoeding van de werknemer zou moeten voorfinancieren. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gebleken.
Drie maanden extra
De kantonrechter wil wel aannemen dat het voorfinancieren van de transitievergoedingen van ‘slapers’ een behoorlijke last voor de werkgever oplevert. Daarom bepaalt de rechter dat de werkgever de transitievergoeding uiterlijk op 1 juli 2020 moet voldoen, drie maanden na de inwerkingtreding van de WCT.
De kantonrechter concludeert dat in dit geval onvoldoende gebleken is van gerechtvaardigde belangen aan de kant van de werkgever bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst.
De rechter wijst de vordering van de werknemer dan ook toe.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 25 november 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:9396