Een oud-werknemer vordert vakantietoeslag over 2022, 2023 en 2024. De werkgever doet onder meer een beroep op de klachtplicht en stelt dat de werknemer niet tijdig heeft geklaagd. De kantonrechter oordeelt dat vakantietoeslag zo onlosmakelijk is verbonden met het salaris, dat sprake is van een gebrek in de betalingsverplichting van de werkgever. Het klachtrecht is van toepassing. Ten aanzien van 2022 en 2023 jaren heeft de werknemer niet op tijd geklaagd. De vordering over 2024 is wel toewijsbaar.
Recht op vakantietoeslag
De werknemer werkte bij de werkgever en werknemers hebben wettelijk recht op 8% vakantietoeslag. De werkgever voert aan dat in dit geval sprake was van een all-in salaris. De kantonrechter verwerpt dit verweer en oordeelt dat ervan moet worden uitgegaan dat de vakantietoeslag niet was inbegrepen in de maandelijkse salarisbetalingen van € 3.250.
Geen all-in salaris
Tussen partijen bestond geen schriftelijke arbeidsovereenkomst. De bewijslast voor een all-in salarisafspraak ligt daardoor bij de werkgever. Hij moet aantonen dat de vakantietoeslag niet, zoals gebruikelijk, één keer per jaar in mei of juni zou worden uitbetaald, maar in het maandelijks betaalde loon was inbegrepen. Dat is een uitzonderlijke situatie en die is niet aannemelijk gemaakt.
De werkgever heeft alleen aangevoerd dat dit volgt uit het feit dat nooit vakantietoeslag is betaald bovenop het bedrag van € 3.250. Dat is tegenover de betwisting door de werknemer onvoldoende. Daarnaast is in de eerdere arbeidsrechtelijke procedures tussen partijen vastgesteld dat het salaris van € 3.250 exclusief vakantietoeslag was. Dat geen sprake was van een all-in salaris blijkt verder uit de drie loonstroken die in deze procedure zijn ingebracht. Daar staan namelijk juist expliciet reserveringen voor 8% vakantietoeslag op.
Klachtplicht van toepassing?
De werkgever beroept zich op de klachtplicht. De werknemer stelt zich op het standpunt dat de klachtplicht in dit geval niet van toepassing is. Vakantietoeslag is immers geen onderdeel van het loon, aldus de werknemer, maar een apart component, net zoals pensioenpremies. Er is geen sprake van een gebrek in de prestatie, omdat de vakantietoeslag in het geheel niet is betaald. De kantonrechter volgt de werknemer hierin niet en oordeelt als volgt.
De Hoge Raad heeft op 20 september 2024 geoordeeld dat de klachtplicht van artikel 6:89 BW van toepassing is op alle verbintenissen, waaronder ook die uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en die tot betaling van een geldsom. Of in een concreet geval gedeeltelijk is gepresteerd of in het geheel niet, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Onlosmakelijk verbonden met salaris
Vakantietoeslag is een wettelijk recht dat elke werknemer jegens de werkgever heeft en dat voor wat betreft de hoogte direct afhankelijk is van de hoogte van het salaris. Het is daarmee zo onlosmakelijk verbonden met het salaris, dat het niet betalen van vakantietoeslag moet worden aangemerkt als een gebrek in de nakoming van de (loon)betalingsverplichtingen van de werkgever.
De vergelijking van de werknemer met de pensioenpremie gaat niet op. Pensioenpremie is een reservering, die afhankelijk van de (cao-)afspraken tussen partijen, soms wel en soms niet verplicht is. De vakantietoeslag is door de werkgever niet betaald en het gebrek staat daarmee vast.
Tijdig geklaagd?
De klachtplicht in het arbeidsrecht houdt in dat werknemers tijdig moeten klagen over gebreken in de prestatie van de werkgever, zoals het niet (volledig) ontvangen van loon, omdat anders hun recht daarop vervalt. Het bijzondere karakter van de arbeidsverhouding kan onder omstandigheden meebrengen dat een werknemer niet altijd de ruimte of gelegenheid ervaart om bij de werkgever te klagen. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoort verder het antwoord op de vraag of de werkgever nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de werknemer heeft geklaagd.
De kantonrechter stelt vast dat de werknemer voor het eerst heeft verzocht om uitbetaling van de achterstallige vakantietoeslag bij brief van haar gemachtigde van 4 juni 2024. In augustus 2024 heeft de gemachtigde de werkgever nogmaals gesommeerd de vakantietoeslag na te betalen. Volgens de werkgever is dit zodanig laat dat de werknemer op uitbetaling van vakantietoeslag geen aanspraak meer heeft.
De werknemer betwist dit en heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij vanwege de strubbelingen tussen partijen niet eerder is toegekomen aan klagen over niet-betaald vakantietoeslag. De werknemer werd echter, in ieder geval vanaf 6 september 2023 toen zij een kort geding tegen de werkgever aanspande inzake achterstallige loonbetalingen, bijgestaan door haar gemachtigde.
De vakantietoeslag over de periode tot 1 juni 2023 was op dat moment opeisbaar. Niet valt in te zien waarom de werknemer in de eerdere procedures tussen partijen de op dat moment opeisbare vakantietoeslag niet heeft kunnen betrekken. De door de werknemer gegeven toelichting kan daarvoor geen verklaring zijn. De kantonrechter oordeelt daarom dat de werknemer over het niet betalen van vakantietoeslag voor deze twee periodes niet tijdig heeft geklaagd. Haar vorderingen worden om deze reden in zoverre afgewezen.
Vakantietoeslag juli 2023 tot april 2024
Dit geldt niet voor de vakantietoeslag over de periode van 1 juli 2023 tot 1 april 2024. De opeisbaarheid daarvan was immers 1 mei 2024 (een maand na het einde van de arbeidsovereenkomst). Het verzoek om deze vakantietoeslag uit te betalen op 4 juni 2024 is slechts één maand (en een paar dagen) later en daarmee tijdig. De vordering inzake de vakantietoeslag over deze periode wordt toegewezen.
De kantonrechter berekent de na te betalen vakantietoeslag als volgt. Het betreft negen maanden x 8% van € 3.250. Dat maakt € 2.340 bruto toewijsbaar. De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De over de vakantietoeslag gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar zoals hieronder bij de beslissing vermeld.
WAZO-uitkering
De werkgever vordert in reconventie terugbetaling van loonbetalingen aan de werknemer over de periode dat zij ook een WAZO-uitkering genoot. Hij vordert dit op grond van onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
Geen onverschuldigde betaling
De kantonrechter stelt vast dat de werknemer inderdaad voordeel heeft gehad wanneer de WAZO-uitkering aan haar is uitbetaald, terwijl over dezelfde periode ook salaris is betaald. De kantonrechter oordeelt echter dat van een onverschuldigde betaling door de werkgever geen sprake was, nu tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond en daarmee een loonbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 lid 4 BW.
De werkgever had er destijds voor kunnen kiezen de WAZO-uitkering direct door het UWV te laten overmaken naar de rekening van de bv. Daar is niet voor gekozen en dat werd destijds kennelijk tussen partijen goed bevonden. Van een succesvol beroep op ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake, nu de werkgever niet heeft kunnen aantonen dat de bv door deze gang van zaken is verarmd. De vordering tot terugbetaling van de loonbetalingen gedurende de WAZO-uitkering wordt afgewezen.
Studiekosten
De werkgever vordert ook terugbetaling door de werknemer van studiekosten voor niet-verplichte scholing van € 1.173,50. De kantonrechter stelt vast dat geen schriftelijk studiekostenbeding tussen partijen is overeengekomen. De vordering wordt daarom afgewezen.
Computer
Tot slot vordert de werkgever teruggave van een zakelijke computer die de werknemer -onweersproken- onder zich houdt. Ter zitting heeft de werknemer aangegeven dat zij deze computer wil teruggeven. Dit moet binnen vier weken na het vonnis gebeuren. De kantonrechter ziet verder geen aanleiding hier een dwangsom aan te verbinden.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 15 oktober 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:11529

