
Daarnaast krijgt de werknemer de bewijsopdracht aan de werknemer dat hij contante loonbetalingen ontvangen heeft voor werkzaamheden verricht ten behoeve van (opdrachtgevers van) de werkgever.
Waar gaat deze zaak over?
Het gaat om een vennootschap onder firma (vof) die volgens het handelsregister gestart is op 20 november 2018. De onderneming is vooral actief geweest met het plaatsen en installeren van zonnepanelen.
Tot 14 december 2023 waren gedaagde 3 en persoon 2 vennoten van de vof, maar persoon 2 is op die datum uitgetreden als vennoot. Gedaagde 2 is sinds 14 december 2023 vennoot van de vof (datum registratie 8 april 2024). Gedaagde 3 is vennoot van de vof gebleven en is enig aandeelhouder/bestuurder van gedaagde 2. De vof is op 9 april 2024 opgeheven en op 19 april 2024 uitgeschreven uit het handelsregister.
Blijvend arbeidsongeschikt
De werknemer is op 1 november 2019 bij de vof in dienst getreden als installateur/elektricien. Op 24 juni 2022 heeft de werknemer een bedrijfsongeval gehad met letsel tot gevolg, waardoor hij blijvend arbeidsongeschikt geworden is voor zijn eigen functie.
Geen salaris meer vanaf april 2024
Uit de salarisspecificaties blijkt het volgende. Over de periode mei 2022 is aan de werknemer in de maand vóór zijn uitval € 2.397,60 bruto aan salaris uitbetaald. Dat bedrag aan salaris is ook aan hem betaald in de maanden juli tot en met december 2022. Vanaf januari 2023 tot en met maart 2024 is aan de werknemer € 2.213,91 bruto per maand uitbetaald. Vanaf april 2024 heeft de werknemer geen salaris meer ontvangen.
Verzoek om loon te betalen
De werknemer heeft bij e-mailbericht van 23 juli 2024 aan de werkgever verzocht om tot betaling over te gaan van het loon vanaf 1 april 2024 en van te weinig uitbetaald loon voorheen, rekening houdend met loon dat aan hem contant werd uitbetaald naast de maandelijkse betaling van het ‘basisloon’ via de bank. Ook is de werkgever verzocht de juiste salarisgegevens door te geven aan UWV voor de vaststelling van de WIA of WW-uitkering.
Bij brief van 23 oktober 2024 is de werkgever geïnformeerd dat te weinig loon is uitbetaald tijdens de arbeidsongeschiktheid van de werknemer en dat de vakantietoeslag over de periode van juni 2023 tot en met mei 2024 niet is uitbetaald. De werkgever is gesommeerd de te weinig betaalde bedragen alsnog te voldoen. Verder heeft de werknemer aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging.
In reactie hierop heeft de werkgever bij e-mailbericht van 12 november 2024 laten weten dat tijdens de ziekteperiode van de werknemer altijd sprake is geweest van doorbetaling van 100% van het salaris, in overeenstemming met de geldende cao Metaal en Techniek. Daarnaast is betwist dat de werknemer contant salaris ontvangen heeft van de werkgever.
De werknemer stapt naar de rechter en vordert achterstallig loon en vakantietoeslag.
Recht op volledige doorbetaling loon
De kantonrechter stelt vast dat de werknemer vóór juni 2022 maandelijks het netto equivalent van € 2.397,60 bruto aan salaris ontvangen heeft van de werkgever. Op grond van de toepasselijke cao Metaal en Techniek (Technisch Installatiebedrijf) had de werknemer recht op volledige doorbetaling van zijn loon, nadat hij op 24 juni 2022 ongeschikt geworden is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, vermeerderd met de salarisverhogingen vermeld in artikel 41 van de cao.
De salarisverhogingen bedragen € 42,50 bruto per maand vanaf 1 juli 2022, en 2,75% vanaf 1 september 2022, 3,25% vanaf 1 maart 2023 en 0,6% vanaf 1 januari 2024. Na 20 juni 2024 eindigde de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever in verband met twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer.
Salaris niet volledig uitbetaald
Niet is betwist dat het salaris waarop de werknemer op basis van de cao recht had niet volledig is uitbetaald, maar dat hem van juli tot en met december 2022 € 2.397,60 bruto en van januari 2023 tot en met maart 2024 € 2.213,91 bruto is uitbetaald. Over de periode van april 2024 tot en met 20 juni 2024 is helemaal geen salaris uitbetaald aan de werknemer.
Achterstallig loon betalen
Niet zijn betwist de berekeningen van de werknemer dat hij op basis hiervan nog recht heeft op betaling van € 12.068,84 bruto aan achterstallig loon over de periode van 1 juli 2022 tot en met 20 juni 2024 en € 2.589,67 bruto aan vakantietoeslag over de periode van juni 2023 tot en met mei 2024. Daarom wijst de kantonrechter deze bedragen toe, met de wettelijke verhoging.
De wettelijke verhoging matigt de kantonrechter tot 20%, gelet op de financiële en gezondheidssituatie van gedaagde 3, die haar onderneming inmiddels volledig heeft gestaakt.
Geen einde contract per eind maart/begin april 2024
Anders dan de werkgever aanvoert, is de arbeidsovereenkomst van de werknemer niet eind maart/begin april 2024 geëindigd. De omstandigheid dat rond die tijd besloten is te stoppen met de vof en dat de vof op 9 april 2024 opgeheven en op 19 april 2024 uitgeschreven is uit het handelsregister, heeft niet tot gevolg gehad dat ook de arbeidsovereenkomst met de werknemer toen geëindigd is.
Vennoten moeten voldoen aan veroordelingen
In dit verband is van belang dat een arbeidsovereenkomst met een vof wordt beschouwd als een arbeidsovereenkomst met de gezamenlijke vennoten. De drie gedaagden worden veroordeeld om aan de veroordelingen te voldoen. Dat in het Handelsregister staat dat de vof met ingang van 9 april 2024 haar onderneming heeft gestaakt, betekent niet dat de werknemer geen vorderingen meer jegens de vof te gelde kan maken.
Gedaagde 2 en gedaagde 3 zullen als (voormalig) vennoten hoofdelijk worden veroordeeld om aan de veroordelingen in dit vonnis te voldoen. Dat gedaagde 2 op een vrij laat moment pas als vennoot is ingeschreven – naar de kantonrechter begrijpt omdat het anders niet mogelijk was om het staken van de onderneming te registreren in het Handelsregister – is geen reden om gedaagde 2 niet te veroordelen, gelet op wat hiervoor is geoordeeld over de aansprakelijkheid van de vennoten van een vof.
Niet ingestemd met einde dienstverband
De werkgever wordt niet gevolgd in de stelling dat de werknemer heeft ingestemd met een einde van het dienstverband in maart 2024. Dat rechtsgevolg is niet ingetreden door de door partijen op 8 maart 2024 ingevulde en ondertekende “eindevaluatie” voor UWV, in verband met de WIA-uitkering van de werknemer, waarop aangevinkt is dat de einddatum van het dienstverband bekend is en 31 maart 2024 als datum is ingevuld. Instemming met het einde van het dienstverband kan ook niet worden gebaseerd op de mailwisseling tussen partijen in maart 2024.
Daaruit komt naar voren dat er geen werk meer was voor de werknemer, dat de werkgever hem om die reden heeft gevraagd al zijn spullen naar kantoor te brengen, en dat, gevraagd naar het vakantiegeld, aan de werknemer te kennen is gegeven dat gewacht moest worden tot de einddatum. Het vakantiegeld is overigens nog steeds niet betaald.
Geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring
In dit verband is ook van belang dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst door de de werknemer een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring vereist, die erop is gericht te komen tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit is een strenge maatstaf en dient ertoe de de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband kan hebben, zoals het verlies van aanspraak op uitkeringen. Een dergelijke duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer ontbreekt.
Einde arbeidsovereenkomst per 1 juni 2025
Voor het oordeel dat het dienstverband niet eind maart 2024 geëindigd is, is ook van betekenis dat de werkgever op dat moment ook een ontslagaanvraag had lopen bij het UWV, waarop op 15 mei 2024 een afwijzende beslissing is gekomen. Vervolgens heeft de werkgever op 11 juli 2024 het verzoek gedaan de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij tussenbeschikking van 25 april 2025 is het verzoek toegewezen en bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden met ingang van 1 juni 2025.
Loon over overuren betalen
De kantonrechter behandelt vervolgens de stelling van de werknemer dat hij vóór zijn uitval door arbeidsongeschiktheid aanzienlijk meer uren werkte voor de vof en dat een deel van zijn loon contant is uitbetaald.
Contante loonbetalingen gedaan?
Volgens de werknemer ging het in de periode van juli 2021 tot en met juni 2022 om gemiddeld € 1.377 netto per maand, wat hij ontving naast het (basis)loon dat per bank werd uitbetaald aan hem. Hiermee moet bij de hoogte van de loondoorbetaling bij ziekte ook rekening worden gehouden, een en ander vermeerderd met vakantietoeslag, aldus de werknemer. Er zijn van deze contante betalingen geen bruto/netto specificaties verstrekt.
Ter onderbouwing heeft de werknemer WhatsAppberichten tussen hem en de broer van gedaagde 3 overgelegd. De werkgever betwist dat contante loonbetalingen aan de werknemer zijn gedaan.
In reactie op de WhatsAppberichten heeft gedaagde 3 ter zitting bevestigd dat haar broer actief geweest is bij de vof, maar ook is aangevoerd dat de vof ook opdrachten in onderaanneming heeft uitgevoerd voor bedrijf 1 en bedrijf 2, waarvan de broer middellijk bestuurder/directeur is via bedrijf 3. Desgevraagd heeft gedaagde 3 verklaard dat haar broer werkzaamheden liet verrichten buiten haar om. Dat gebeurde ook al toen bedrijf 1 en bedrijf 2 nog niet waren opgericht. Ook heeft gedaagde 3 gezegd dat haar broer zich ook bezig hield met de medewerkers van de vof, als haar voormalig medevennoot persoon 2 er niet was.
Overuren niet voor werkgever gewerkt
Gedaagde 3 heeft echter weersproken opdracht te hebben gegeven voor werkzaamheden waarvoor de werknemer contant is betaald en betwist dat zij zelf ook contante betalingen heeft gedaan aan de werknemer. Ook weerspreekt gedaagde 3 dat zij op de hoogte is geweest van contante betalingen aan de werknemer. Zij suggereert dat de werknemer mogelijk overuren heeft gewerkt in opdracht van en voor rekening van haar broer, voor andere bedrijven dan dat van de werkgever. Ter zitting heeft de werknemer echter wel berichten op zijn mobiele telefoon getoond, die duiden op betrokkenheid en wetenschap van gedaagde 3 bij contante betalingen van loon aan hem.
Werknemer moet bewijzen leveren
De werknemer heeft de bewijslast van zijn stelling dat contante loonbetalingen zijn gedaan aan hem voor werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van (opdrachtgevers van) de werkgever. Hij krijgt daarom een bewijsopdracht.
Nadat de werknemer bewijs heeft geleverd, mag de werkgever (tegen)bewijs leveren.
Conclusie
De kantonrechter veroordeelt gedaagde 1 en – hoofdelijk – gedaagde 2 en gedaagde 3 om aan werknemer te betalen € 12.068,84 bruto aan achterstallig loon en € 2.589,67 bruto aan vakantietoeslag, beiden met 20% aan wettelijke verhoging.
Daarnaast draagt de kantonrechter de werknemer op om te bewijzen dat hij contante loonbetalingen ontvangen heeft voor werkzaamheden verricht ten behoeve van (opdrachtgevers van) werkgever.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 25 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5484