
De werknemer vordert een bedrag aan achterstallig loon vermeerderd met rente en kosten van zijn oude werkgever. Volgens de werknemer is de werkgever dit bedrag verschuldigd omdat de werkgever hem niet heeft opgeroepen na 10 april 2021, terwijl partijen dit wel hadden afgesproken in een oproepovereenkomst.
De werkgever betwist dat hij een nieuwe oproepovereenkomst met de werknemer heeft gesloten.
Niet is vast komen te staan dat partijen in 2021 een nieuwe oproepovereenkomst hebben gesloten. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer af.
Oproepovereenkomst voor bepaalde tijd
Tussen de werknemer en de werkgever is op 10 april 2019 een oproepovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. Deze overeenkomst is per 10 april 2020 verlengd voor bepaalde tijd, te weten tot 9 april 2021. Op 1 april 2021 heeft de werkgever de werknemer mondeling medegedeeld te aarzelen over een nieuw contract. In e-mails van 3 april en 5 april 2021 heeft de werkgever de werknemer schriftelijk medegedeeld hem geen nieuwe oproepovereenkomst te zullen aanbieden.
Geen nieuwe oproepovereenkomst op 16 februari 2021
De werknemer stelt dat partijen op 16 februari 2021 al een nieuwe oproepovereenkomst zijn overeengekomen. De kantonrechter volgt de werknemer niet in deze stelling. Om te beginnen blijkt uit de overgelegde mailwisseling dat partijen vanaf februari 2021 in gesprek waren over de wijze waarop de werkzaamheden van de werknemer voor de werkgever na 9 april 2021 konden worden voortgezet.
Overeenkomst niet daadwerkelijk tot stand gekomen
Op 15 en 16 februari 2021 zijn hierover door de werkgever twee mailberichten gestuurd naar de werknemer. Hierin liet de werkgever de werknemer onder meer weten hem een derde jaarcontract aan te willen bieden. Nadat de werknemer daar positief op had gereageerd, mailde de werkgever hem vervolgens: “Super, dan ga ik dat regelen.”. Hoewel de tekst van deze mailberichten de indruk wekt dat partijen het eens waren over een nieuwe oproepovereenkomst, is niet vast komen te staan dat die overeenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen.
Geen overeenstemming over belangrijkste arbeidsvoorwaarden
Van een arbeidsovereenkomst is pas sprake als er overeenstemming bestaat over de belangrijkste arbeidsvoorwaarden. Naast arbeid gedurende een zekere tijd, gaat het hierbij om betaling van loon en het bestaan van een gezagsverhouding.
Tussen partijen is niet in debat dat er na 16 februari 2021 nog overleg is gevoerd over de precieze invulling van het lesjaar 2021/2022. De werknemer wilde namelijk niet meer op zondag werken en de door hem beoogde vrijdag zou betekenen dat hij minder uren zou gaan maken. Dit zou weer van invloed zijn op het te betalen loon. Zowel de werknemer als de werkgever heeft ter zitting erkend dat het de bedoeling was om na 16 februari 2021 nog afspraken te maken over de werkdagen van de werknemer, maar dat dit uiteindelijk niet is gebeurd.
Uit het voorgaande volgt dat er op en ook na 16 februari 2021 geen volledige overeenstemming tussen partijen was over de belangrijkste arbeidsvoorwaarden.
Dat partijen het op 16 februari 2021 nog niet eens waren over het aangaan en de inhoud van een nieuwe oproepovereenkomst, blijkt ook uit de mailberichten die de werknemer op 17 en 19 februari 2021 zelf naar de werkgever heeft gestuurd.
In het mailbericht van 17 februari 2021 gaf de werknemer namelijk aan dat hij, zoals afgesproken, nog met een bevriende jurist naar het contract zou kijken. Hierin vraagt hij bovendien om een andersoortige arbeidsovereenkomst en doet hij een voorstel voor een langere looptijd van het contract.
Dat de werknemer de werkgever op 19 februari 2021 vervolgens heeft gemaild dat hij de oplossing dacht te hebben, wijst er volgens de kantonrechter ook op dat er geen volledige overeenstemming bestond over de inhoud van een nieuwe (oproep)overeenkomst. Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de vorderingen af.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 24 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7429