
De werkgever is in kort geding veroordeeld tot (onder meer) loondoorbetaling tijdens ziekte. De werkgever heeft niet aan de veroordelingen uit het kortgedingvonnis voldaan. Hoewel de handelwijze van de werkgever op zichzelf ernstig verwijtbaar is, wordt het verzoek van de werknemer tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen. Het is namelijk niet gebleken dat er een causaal verband bestaat tussen het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst en het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De verzochte schadevergoeding op grond van wanprestatie wordt ook afgewezen. De werkgever is wel de aanzegvergoeding en de transitievergoeding verschuldigd.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van de door de werknemer verzochte vergoedingen en nevenverzoeken.
Arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd
De kortgedingrechter heeft op 27 mei 2024 geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet op 29 februari 2024 door opzegging van de werknemer is geëindigd. De werkgever heeft tegen dit vonnis geen hoger beroep ingesteld en is ook geen bodemprocedure gestart.
De eigenaresse en directrice van de onderneming heeft aan het einde van de zitting in haar laatste woord aangevoerd dat zij het niet eens is met het kortgedingvonnis, omdat volgens haar wél sprake is geweest van een opzegging door de werknemer. De kantonrechter ziet in deze enkele niet onderbouwde stelling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de kortgedingrechter.
De conclusie is dan ook dat de arbeidsovereenkomst niet op 29 februari 2024 door opzegging van de werknemer is geëindigd, maar van rechtswege op 5 oktober 2024 door afloop van de bepaalde tijd.
Aanzegvergoeding
Een werkgever is verplicht om een werknemer uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. De werkgever is die verplichting niet nagekomen en is daarom aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan één maandsalaris. De verzochte aanzegvergoeding van € 2.770,42 bruto wijst de kantonrechter toe. De wettelijke rente over de aanzegvergoeding is toewijsbaar vanaf 5 oktober 2024.
Transitievergoeding
De arbeidsovereenkomst is na het einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet voortgezet. de werkgever is daarom ook de transitievergoeding verschuldigd. Het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot betaling van € 2.775,47 bruto wordt toegewezen. De wettelijke rente over de transitievergoeding is toewijsbaar vanaf 5 november 2024.
Billijke vergoeding
Het verzoek van de werknemer tot toekenning van een billijke vergoeding wordt afgewezen. Een billijke vergoeding kan na een einde van rechtswege uitsluitend worden toegekend als het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
Geen causaal verband
De kantonrechter is van oordeel dat het causaal verband tussen het door de werknemer gestelde ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in dit geval niet is komen vast te staan. Dit licht zij als volgt toe.
Geen uitvoering gegeven aan vonnis
Vaststaat dat de werkgever geen uitvoering heeft gegeven aan het kortgedingvonnis. De deurwaarder heeft verschillende pogingen ondernomen om de executie van het vonnis uit te voeren, maar zonder succes.
Het bankbeslag heeft geen doel getroffen en ook de dreiging met een beslag op roerende zaken heeft de werkgever niet tot betaling bewogen. Ter zitting is gebleken dat de maandelijkse salarisbetaling van de andere werknemers van de werkgever inmiddels is overgenomen door een andere vennootschap. Hierdoor is het (wegens een gebrek aan steunvorderingen) voor de werknemer niet mogelijk om het faillissement van de werkgever aan te vragen. De werkgever heeft de werknemer door deze handelwijze van alle verhaalsmogelijkheden afgesloten.
Verplichte loondoorbetaling bij ziekte
De werknemer kon de afgelopen maanden ook niet terecht bij het UWV, omdat zij tot 5 oktober 2024 in dienst was bij de werkgever. Een werkgever is verplicht om een zieke werknemer loon door te betalen. Voor zover de werkgever twijfelde aan de geloofwaardigheid van de ziekte van de werknemer, had het op zijn weg gelegen om een arbodienst in te schakelen (waartoe zij ook veroordeeld is). De werkgever heeft ook dit nagelaten.
Geen enkele actie ondernomen
De werkgever heeft na het korgedingvonnis geen enkele actie ondernomen en heeft de zaak op zijn beloop gelaten, waardoor de werknemer maandenlang zonder inkomsten heeft gezeten. Dit vindt de kantonrechter zonder meer ernstig verwijtbaar. Het is echter niet gebleken dat juist dit handelen tot het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst heeft geleid.
Discussie heeft verhouding verstoord
De werkgever heeft aangevoerd dat het niet-voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is geweest van de discussie die op 29 februari 2024 heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat die discussie de verhoudingen tussen partijen heeft verstoord. Het had op de weg van de werknemer gelegen om in deze procedure te onderbouwen dat niet (de nasleep van) die discussie, maar het handelen van de werkgever ná het de datum van het kortgedingvonnis tot het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst heeft geleid.
Onvoldoende onderbouwing
De werknemer is er niet in geslaagd dit voldoende te onderbouwen. Het is dan ook niet komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever wél zou zijn voortgezet als het ernstig verwijtbaar handelen niet had plaatsgevonden. De billijke vergoeding moet om die reden worden afgewezen.
Schadevergoeding wegens wanprestatie
De volgende vraag die voorligt is of de werknemer anderszins recht heeft op schadevergoeding als gevolg van het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
Het uitgangspunt is dat (los van een eventuele billijke vergoeding) grond kan bestaan voor toekenning van een schadevergoeding op grond van (bijvoorbeeld) wanprestatie, als de gestelde normschending en de daaruit voortvloeiende schade losstaat van de gevolgen van het ontslag als zodanig. Voor schade die wél verband houdt met het einde van de arbeidsovereenkomst is bij uitstek de billijke vergoeding bedoeld.
Onvoldoende onderbouwing voor aanvullende schade
De kantonrechter oordeelt dat de werknemer onvoldoende heeft onderbouwd dat zij, naast loonschade, aanvullende schade heeft geleden die niet direct verband houdt met het einde van de arbeidsovereenkomst. De door de werknemer geleden loonschade wordt al gedekt door de executoriale titel van het kortgedingvonnis en de hierna te beoordelen verzoeken tot toekenning van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Nu van andere schade niet is gebleken, wijst de kantonrechter de vordering tot schadevergoeding af.
Vakantiegeld en vakantiedagen
De verzoeken van de werknemer tot betaling van het achterstallig vakantiegeld en de nog openstaande verlofuren zijn toewijsbaar, omdat die verzoeken niet zijn weersproken. De werkgever moet ook de wettelijke verhoging betalen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 19 december 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:13164