De man valt niet onder de in het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (Aib) genoemde uitzonderingen. De rechter heeft geen ruimte om af te wijken van het Aib.
Een man was sinds 1 januari 2002 werkzaam bij UWV. Daarvoor was de man vanaf 1980 werkzaam bij de rechtsvoorganger van UWV, het GAK. Op 11 januari 2023 is een vaststellingsovereenkomst getekend over de beëindiging van het dienstverband van de man. Vanaf 1 februari 2023 ontvangt hij prepensioen. Het dienstverband met UWV is per 1 juni 2023 beëindigd.
WW-uitkering
Nadat de man op 15 juni 2023 een aanvraag voor een WW-uitkering had ingediend, heeft de Raad van bestuur van UWV bij besluit van 16 juni 2023 aan de man per 1 juni 2023 een WW-uitkering toegekend.
Bij het primaire besluit heeft de Raad van bestuur van UWV het bedrag dat de man aan WW-uitkering ontvangt per 1 juni 2023 verlaagd met het bedrag dat de man aan prepensioen ontvangt. Dit besluit heeft de Raad van bestuur van UWV bij het bestreden besluit gehandhaafd.
Prepensioen is inkomen
De Raad van bestuur heeft zich op het standpunt gesteld dat het prepensioen is aan te merken als inkomen en daarom in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering. De man valt volgens de Raad van bestuur van UWV niet onder de uitzonderingen die in het Algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (Aib) worden genoemd op grond waarvan de korting achterwege moet blijven.
Financieel extraatje
De man voert aan dat als hij tot aan zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst was gebleven bij UWV, het prepensioen was uitbetaald als financieel extraatje op zijn AOW-uitkering. Omdat hij echter per 1 juni 2023 werkloos werd, werd hij door het pensioenfonds verplicht het prepensioen uit te laten betalen. Dit prepensioen wordt nu als inkomen gezien en op zijn WW-uitkering gekort. De man vindt dit onrechtvaardig. Hij heeft hiervoor immers zijn gehele dienstverband van meer dan 43 jaar gewerkt en wegespaard.
Inkomen in verband met arbeid
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 3:5, vierde lid, aanhef en onder a, van het Aib is bepaald dat een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, voor de WW als inkomen in verband met arbeid wordt beschouwd.
Niet tot inkomen in verband met arbeid
Ingevolge artikel 3:5, vijfde lid, van het Aib wordt, in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, niet tot het inkomen in verband met arbeid gerekend de uitkering, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, indien die uitkering door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren.
Ingevolge artikel 3:5, zevende lid, van het Aib wordt, in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend een uitkering die door de uitkeringsgerechtigde al werd ontvangen voorafgaand aan het ontstaan van de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is ontstaan.
Ingevolge artikel 3:5, achtste lid, van het Aib wordt, in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend het inkomen dat op grond van de Werkloosheidswet reeds in aanmerking genomen is voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Uitzonderingen
Niet ter discussie staat dat het prepensioen is aan te merken als inkomen als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, onderdeel a, van het Aib. In de artikelen 3:5, vijfde, zevende en achtste lid, van het Aib zijn de uitzonderingen hierop opgenomen. Uitsluitend in die gevallen wordt het prepensioen niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend.
Prepensioen korten op WW-uitkering
De rechtbank stelt vast dat de man niet valt onder één van deze uitzonderingen. Het door de man ontvangen prepensioen moet daarom op grond van artikel 47 van de WW als inkomen in verband met arbeid gekort worden op de WW-uitkering van de man.
Geen hardheidsclausule
De man stelt dat het onrechtvaardig is dat als gevolg van het verlies van zijn baan zijn prepensioen wordt gekort op zijn WW-uitkering, terwijl als hij zijn baan had gehouden hij het volledige prepensioen bovenop zijn AOW-uitkering zou hebben ontvangen. Hij meent dat dit reden moet geven om van het Aib in zijn voordeel af te wijken. De rechtbank volgt de man hier niet in. Het Aib kent geen hardheidsclausule en geeft de rechter geen ruimte om van het Aib af te wijken.
Bijzondere omstandigheden
Uit de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024 volgt dat, wanneer het zoals hier gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, bijzondere omstandigheden kunnen maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval voor een belanghebbende zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven.
Onder de streep
Dit betekent dat uiteindelijk (‘onder de streep’) moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (evenredigheid ‘stricto sensu’). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor de belanghebbende onredelijk bezwarend is.
Financiële gevolgen, maar geen financiële nood
De rechtbank begrijpt dat de korting op de WW-uitkering negatieve financiële gevolgen heeft voor de man. Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij als gevolg van de korting € 275 per maand minder aan WW-uitkering ontvangt, maar het is de rechtbank niet gebleken dat de man als gevolg hiervan in financiële nood is komen te verkeren. Ook is niet van andere omstandigheden gebleken waaruit volgt dat het financiële nadeel als onevenredig moet worden beoordeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet onredelijk bezwarend voor de man moet worden geacht.
Gelet op het voorgaande heeft de Raad van bestuur van UWV terecht de inkomsten uit het prepensioen van de man in mindering gebracht op de WW-uitkering.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 19 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:21235