De verzoeken van de werkneemster worden afgewezen. Geoordeeld wordt dat een arbeidsovereenkomst met een proeftijd is overeengekomen, die binnen die proeftijd rechtsgeldig is opgezegd. Nadat de werkneemster tegen dat ontslag had geprotesteerd heeft de werkgever met instemming van de werkneemster het proeftijdontslag ingetrokken. Vervolgens is de arbeidsovereenkomst alsnog van rechtswege geëindigd, omdat de werkgever een beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde dat de werkneemster uiterlijk op 30 september 2024 een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moest overleggen.
De verzoeken tot (primair) wedertewerkstelling en loonbetaling of (subsidiair) toekenning van een vergoeding in verband met onregelmatige opzegging, transitievergoeding en een billijke vergoeding worden afgewezen. Dat lot treft ook de nevenverzoeken en het verzoek om de werkgever te veroordelen tot schadevergoeding.
Wat is er gebeurd?
Op grond van een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van zeven maanden is de werkneemster op 22 juli 2024 bij werkgever in dienst getreden in de functie van juridisch medewerker.
Op 8 augustus 2024 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd, met een beroep op een overeengekomen proeftijd. Na protest van de werkneemster tegen dat proeftijdontslag heeft de werkgever met instemming van werkneemster het proeftijdontslag ingetrokken en de loonbetaling hervat. De werkneemster heeft zich ziek gemeld en niet meer gewerkt.
Vervolgens is de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd met ingang van 30 september 2024, omdat de werkgever een beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde dat de werkneemster uiterlijk op die datum een VOG moest overleggen.
De werkneemster is het niet eens met het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst. Op de stellingen en verweren van partijen over en weer zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.
Geldig proeftijdontslag
Uit de overgelegde processtukken blijkt dat het proeftijdontslag door de werkgever is ingetrokken en dat werkneemster hiermee heeft ingestemd. In haar e-mail van 9 september 2024 kiest de werkneemster voor voortzetting van haar dienstverband. Omdat de werkneemster een groot deel van haar verzoeken en stellingen baseert op haar standpunt dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldig proeftijdontslag (en zij als gevolg daarvan schade heeft geleden), zal de kantonrechter toch eerst het proeftijdontslag beoordelen. De kantonrechter oordeelt dat sprake is van een geldig proeftijdontslag.
Wel proeftijd afgesproken
Het standpunt van de werkneemster dat partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen proeftijd zijn overeengekomen, althans dat het beding niet geldig/nietig is, is onderbouwd weersproken door de werkgever. Het verweer vindt steun in de op schrift gestelde arbeidsovereenkomst die werkneemster zelf heeft overgelegd. Weliswaar is deze arbeidsovereenkomst niet ondertekend, maar vast staat dat de werkneemster voorafgaand aan haar indiensttreding die arbeidsovereenkomst heeft ontvangen en aan het werk is gegaan, zonder daartegen te protesteren.
In artikel 2.4 van de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat dat de eerste maand na aanvang geldt als proeftijd en dat beide partijen gedurende de proeftijd de bevoegdheid hebben om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen. Op de laatste pagina staat vermeld dat het stuk is opgemaakt en ondertekend op 18 juli 2024. Daaronder staat een handtekening namens de werkgever. Het verweer vindt verder steun in de mail van de werkgever van 19 juli 2024 met het verzoek aan werkneemster om de arbeidsovereenkomst digitaal te ondertekenen via Docusign.
Geen bezwaar gemaakt
De mail is door de werkneemster ontvangen en naar aanleiding daarvan heeft op 1 augustus 2024 nog overleg tussen partijen plaatsgevonden, waarbij de werkneemster geen bezwaar heeft gemaakt tegen het proeftijdbeding, aldus de werkgever. De werkneemster heeft dit niet weersproken.
Gelet hierop is het opstellen van de schriftelijke arbeidsovereenkomst met het proeftijdbeding en het verzoek om deze te ondertekenen dus al gebeurd vóór aanvang van het dienstverband op 22 juli 2024. Dat partijen wel degelijk een proeftijd zijn overeengekomen vindt bovendien verder steun in de mail van de werkneemster aan de werkgever van 1 augustus 2024, waarin zij schrijft:
“Fijn dat je in verband met onze verbouwplannen mij na de proefperiode op 13 augustus (indien wij net elkaar doorgaan) een werkgeversverklaring met intentieverklaring zal verstrekken. Dat maakt dat ik nu wel overweeg te ondertekenen (…).”
Geen nietig proeftijdbeding
Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een nietig proeftijdbeding. Integendeel. Het is een geldig beding. Naast dat het is overeengekomen en op schrift is gesteld weegt daarbij mee dat de proeftijd voor beide partijen gelijk is en dat een proeftijd van een maand mogelijk is bij een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden.
Dat werkneemster de arbeidsovereenkomst niet ondertekend heeft, maakt in de gegeven omstandigheden niet uit. Naast dat uit het voorgaande duidelijk blijkt dat partijen een proeftijd hebben afgesproken, die door de werkgever in de schriftelijke arbeidsovereenkomst is vastgelegd.
Rechtsgeldig proeftijdontslag
Voor zover moet worden aangenomen dat door het niet ondertekenen van de arbeidsovereenkomst aan de werkneemster een beroep op de niet geldigheid van het proeftijdbeding zou kunnen toekomen, staan de redelijkheid en billijkheid hieraan in de gegeven omstandigheden in de weg, aangezien de werkneemster bij niet ondertekenen belang had en zelf de ondertekening van de arbeidsovereenkomst heeft belet. Kortom, de kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een geldig proeftijdbeding en werkgever heeft een rechtsgeldig proeftijdontslag gegeven.
Hervatting en eindigen arbeidsovereenkomst
Na ontvangst van het verzoekschrift heeft de gemachtigde van de werkgever op 9 september 2024 aan de werkneemster bericht dat het proeftijdontslag rechtsgeldig is. Om een kostbare procedure te voorkomen zijn aan de werkneemster een aantal voorstellen gedaan, waaronder een hervatting van het dienstverband onder intrekking van het proeftijdontslag. Dat aanbod heeft de werkneemster aanvaard. Daardoor is het proeftijdontslag ongedaan gemaakt en is de arbeidsovereenkomst voortgezet.
Ontbindende voorwaarde
In artikel 2.5 van de arbeidsovereenkomst staat een ontbindende voorwaarde, te weten dat de werknemer uiterlijk op 30 september 2024 een VOG moet verstrekken. Doet zij dat niet tijdig, dan eindigt de arbeidsovereenkomst door het intreden van de ontbindende voorwaarde van rechtswege per direct.
De werkgever heeft op 10 september 2024 aan de werkneemster laten weten dat de eerder overeengekomen ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst nog geldt en dat de werkneemster vóór 30 september 2024 een geldige Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moet verstrekken.
Vervolgens heeft de werkneemster zich op 11 september 2024 ziekgemeld. Op 12 september 2024 heeft de werkgever nogmaals gevraagd om een VOG en is de werkneemster erop gewezen dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen op 30 september 2024 als de VOG uitblijft.
VOG niet verstrekt
De werkgever heeft te kennen gegeven bereid te zijn de kosten voor de VOG te dragen. Nadien heeft de werkgever op 18 en 19 september 2024 weer aan de werkneemster gevraagd om een VOG over te leggen en gewezen op het gevolg bij uitblijven daarvan, namelijk dat de arbeidsovereenkomst dan eindigt op 30 september 2024 in verband met de ontbindende voorwaarde. De werkneemster heeft de VOG niet verstrekt.
Gelet op het voorgaande wordt vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 30 september 2024 is geëindigd in verband met vervulling van de overeengekomen ontbindende voorwaarde, omdat werkneemster niet de vereiste VOG aan de werkgever heeft verstrekt. Gezien de aard van de onderneming verlangt de werkgever op goede gronden dat de werknemers beschikken over een VOG.
Afwijzing verzoek tot vernietiging opzegging
Het verzoek tot vernietiging van de opzegging wordt afgewezen, want door het intreden van de ontbindende voorwaarde is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2024 van rechtswege geëindigd.
Afwijzing vergoeding i.v.m. onregelmatige opzegging en billijke vergoeding
De verzoeken om de de werkgever te veroordelen tot betaling aan de werkneemster van een vergoeding in verband met onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding worden afgewezen, omdat geen sprake is van een vernietigbare opzegging.
Afwijzing wedertewerkstelling, loonbetaling en betaling transitievergoeding
Omdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, is er geen grond om de werkgever te veroordelen tot wedertewerkstelling van de werkneemster.
Daarnaast heeft de werkgever onderbouwd gesteld dat zij aan de werkneemster haar loon heeft uitbetaald tot 30 september 2024. Er is ook een eindafrekening opgemaakt, waarin de transitievergoeding is meegenomen, die ook is uitbetaald. Ook dat is niet weersproken, zodat de verzoeken van de werkneemster om de werkgever te veroordelen tot betaling aan haar van deze bedragen, worden afgewezen. De nevenverzoeken worden eveneens aangewezen.
Afwijzing verzoek om loonstroken en specificatie eindafrekening
Het verzoek van de werkneemster om de werkgever te veroordelen tot verstrekking aan haar van loonstroken en een eindafrekening wordt afgewezen, want de werkgever heeft onderbouwd gesteld dat de betreffende stukken al aan de werkneemster zijn verstrekt. De stukken zijn bovendien in deze procedure als productie 12 overgelegd.
Afwijzing buitengerechtelijke incassokosten
Bij deze stand van zaken wordt geen grond gezien om de werkgever te veroordelen tot betaling aan de werkneemster van een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten.
Afwijzing schadevergoeding i.v.m. boete koopwoning en kosten woningadviseur
Het verzoek van de werkneemster om de de werkgever te veroordelen tot betaling aan haar van schadevergoeding wordt afgewezen, omdat onvoldoende gemotiveerd is gesteld waarom de werkgever in de gegeven omstandigheden aansprakelijk zou zijn voor schade opgelopen door de werkneemster in verband met een boete voor het niet op tijd rondkrijgen van de financiering van een koopwoning en voor kosten voor de inschakeling van een woningadviseur en een bouwtechnische keuring.
Terzijde merkt de kantonrechter op dat de werkneemster het in haar e-mail van 1 augustus 2024 heeft over een financiering voor een verbouwing en niet over de aankoop van een woning.
Proceskosten betalen
De proceskosten komen voor rekening van werkneemster, omdat zij ongelijk krijgt.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 29 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11900