
Deze zaak gaat in de kern over de vraag of de werkgever de re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd en of als gevolg daarvan de arbeidsovereenkomst met de werknemer is geëindigd. Het hof oordeelt dat dit het geval is en kent daarom aan de werknemer een billijke vergoeding toe.
Waar gaat deze zaak over?
De werknemer is op 1 november 2010 bij de werkgever in dienst getreden.
Op 9 augustus 2019 is de werknemer een verkeersongeval overkomen met langdurige arbeidsongeschiktheid tot gevolg vanaf 21 augustus 2019. Er volgde een moeizaam re-integratietraject, waarbij zij meerdere malen een terugval kreeg.
Bij beslissing van 23 december 2022 heeft het UWV aan de werknemer een WIA-uitkering toegekend met ingang van 19 januari 2023. Op dat moment was de werknemer 80-100% arbeidsongeschikt.
Op 17 juli 2023 heeft de werkgever toestemming van het UWV gekregen om de arbeidsovereenkomst met de werknemer op te zeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Vervolgens heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst bij brief van 19 juli 2023 tegen 30 augustus 2023 opgezegd.
Op 28 november 2023 heeft de werkgever aan de werknemer de transitievergoeding betaald.
Oordeel kantonrechter
De werknemer stapt naar de kantonrechter.
De opzegging van de arbeidsovereenkomst is volgens de kantonrechter niet het gevolg geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, zodat er geen aanleiding is om een billijke vergoeding toe te kennen.
De juridische kosten vordert de werknemer ook op grond van ernstig verwijtbaar handelen en die komen dus ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De werkgever heeft aangetoond dat binnen haar organisatie de regel geldt dat werknemers die langdurig arbeidsongeschikt zijn, niet in aanmerking komen voor een salarisverhoging. Het kerstpakket en het paasdagenpakket stonden voor de werknemer klaar, maar die heeft ze niet opgehaald, aldus de kantonrechter.
Oordeel hof
De werknemer heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd.
Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden over de periode van 7 mei 2020 tot 21 januari 2023 in onderling verband bezien, maken dat de werkgever de re-integratieverplichtingen jegens de werknemer ernstig heeft veronachtzaamd.
Meermaals adviezen bedrijfsarts niet opgevolgd
De werkgever heeft meermaals adviezen van de bedrijfsarts niet opgevolgd. Zo heeft de werkgever onvoldoende rekening gehouden met verminderde belastbaarheid van de werknemer en te laat de geadviseerde begeleiding ingezet.
De werkgever heeft geïndiceerde gesprekken met de bedrijfsarts meermaals maandenlang afgehouden en ondanks signalen van de werknemer en de bedrijfsarts dat zij de opbouw aan uren niet aankon, de werknemer verweten dat zij haar team in de steek liet en haar daarop ten onrechte afgerekend.
Door deze aanpak van de leidinggevende viel de werknemer tijdens het opbouwen van haar uren tot tweemaal toe weer volledig uit en de werkgever heeft ondanks advies daartoe van de bedrijfsarts niets, althans onvoldoende ondernomen om deze werkgerelateerde problematiek aan te pakken.
Geen uitvoering meer gegeven aan re-integratieverplichtingen
Na het gesprek in het begin van het laatste ziektejaar heeft de werkgever helemaal geen uitvoering meer gegeven aan de re-integratieverplichtingen, terwijl de spreekwoordelijke bal gezien het advies van de bedrijfsarts bij de werkgever lag. Geen van de drie adviezen die de bedrijfsarts gaf, heeft de werkgever opgevolgd. De werkgever heeft al met al herhaaldelijk en gedurende de gehele periode van re-integratie haar verplichtingen veronachtzaamd en adviezen van de bedrijfsarts in de wind geslagen. Dat maakt de veronachtzaming ernstig verwijtbaar.
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat de hiervoor genoemde aan de werkgever te wijten gedragingen ertoe hebben geleid dat de werknemer niet binnen twee jaar ziekte kon re-integreren, als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst is opgezegd.
Dit betekent dat de grieven 1, 2 en 5 slagen. De werkgever heeft geen bewijs aangeboden van voldoende gestelde feiten die tot een ander oordeel leiden.
Billijke vergoeding
Het hof zal een billijke vergoeding toekennen. De grieven 3 en 4 (het verstrekken van een onvolledig dossier aan het UWV in het kader van de Wia-aanvraag en de wijze waarop de werkgever een klacht van de werknemer heeft behandeld), behoeven daarmee geen behandeling meer.
Het hof neemt in aanmerking dat de werknemer een transitievergoeding heeft ontvangen en neemt in de billijke vergoeding een component op als genoegdoening voor de werknemer voor het psychisch leed als gevolg van het aan de werkgever te wijten ontslag.
Alles afwegende acht het hof een billijke vergoeding van € 45.000 bruto passend.
Deze billijke vergoeding dient als compensatie voor de (im)materiële schade die de werknemer heeft ondervonden voor de wijze waarop de werkgever haar heeft behandeld en staat in relatie tot het ernstige verwijt dat de werkgever in dit geval te maken valt.
Salarisverhoging
Het hof is van oordeel dat de werkgever onvoldoende heeft onderbouwd dat binnen de werkgever de regel gold dat werknemers die langdurig arbeidsongeschikt zijn, niet in aanmerking komen voor salarisverhoging. Uit de door de werkgever gegeven toelichting blijkt dat deze regel per land, althans per werknemer, verschillend is en dat voor de werknemer de regel gold dat ze geen recht had op salarisverhoging wanneer ze meer dan zes maanden volledig ziek was, of onvoldoende inzetbaar was.
De werkgever heeft onvoldoende toegelicht dat de werknemer in de periode april 2020 tot en met maart 2021 meer dan zes maanden volledig ziek, althans onvoldoende inzetbaar was. Volledig ziek was ze volgens het overzicht slechts van 15 september 2020 tot 13 oktober 2020 en van 13 november 2020 tot 15 november 2020.
Dit betekent dat grief 6 slaagt.
Kerst- en paaspakket
Niet in geschil is tussen partijen dat de werknemer recht had op het kerstpakket en paaspakket. Dat en hoe de werknemer, die met Pasen en Kerst 2022 ziek was, op de hoogte is gebracht van de pakketten en in de gelegenheid is gesteld om haar pakketten op te halen, heeft de werkgever niet toegelicht. Onder die omstandigheden kan de werknemer niet worden verweten de pakketten niet te hebben opgehaald en haar recht op de pakketten te hebben verspeeld.
Vaststaat dat de pakketten er niet meer zijn en afgifte dus niet mogelijk is. Het hof wijst daarom de in het beroepschrift verzochte vervangende vergoeding van (volgens beide partijen) in totaal € 40 toe.
Kosten juridisch adviseur
Grief 8 ziet op de kosten van juridische bijstand. De werknemer heeft vergoeding verzocht van de kosten van de gemachtigde die haar bijstond tijdens de re-integratie van € 591,39 netto.
De kantonrechter heeft overwogen dat dit geen buitengerechtelijke kosten zijn. De werknemer heeft onvoldoende onderbouwd dat het wel om buitengerechtelijke kosten zou gaan. Het hof wijst het verzoek af.
Uitspraak Hof ‘s-Hertogenbosch, 26 september 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3026