De werkgever moet een billijke vergoeding van 1 maandsalaris, een gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en de 13e maand en loon over opgebouwde vakantiedagen betalen. Dat oordeelt de kantonrechter.
Vordering werknemer
De werknemer werkte sinds 15 januari 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst bij de werkgever, als administrateur. Volgens de werknemer heeft de werkgever deze overeenkomst per 1 mei 2024 in strijd met de wet beëindigd. Zij vraagt daarom in deze procedure om de werkgever te veroordelen om haar te betalen: een billijke vergoeding, transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding, pro rata dertiende maand en opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen. Verder wil zij dat de werkgever wordt veroordeeld om loonstroken af te geven.
Concept-vaststellingsovereenkomst
De werknemer heeft het volgende gesteld. De werkgever is een bedrijf dat zich bezighoudt met de verhuur en lease van tankcontainers. In de zomer van 2022 heeft de directeur van de werkgever aan de werknemer meegedeeld dat de tankcontainers binnenkort verkocht zullen worden en dat daardoor de functie van de werknemer zal vervallen. Hij heeft de werknemer een concept-vaststellingsovereenkomst voorgelegd. Partijen waren het eens over de voorwaarden die hierin stonden. Omdat nog onduidelijk was wanneer de containers verkocht zouden worden, kon de ontslagdatum nog niet worden ingevuld en kon er ook nog geen vaststellingsovereenkomst worden gesloten.
Geen vaststellingsovereenkomst gesloten
Uiteindelijk zijn de meeste containers in maart 2023 verkocht. Op dat moment kon de werknemer echter geen vaststellingsovereenkomst sluiten, omdat zij ziek was. Op 30 januari 2024 heeft de werknemer zich weer hersteld gemeld. Zij was in de veronderstelling dat partijen alsnog de vaststellingsovereenkomst zouden sluiten, onder de voorwaarden zoals die in het eerdere concept stonden. Dat is echter niet gebeurd.
Arbeidsovereenkomst opgezegd
In april 2024 heeft de werkgever alternatieve voorstellen gedaan voor de afwikkeling van het dienstverband. Daar was de werknemer het echter niet mee eens, omdat die niet overeenkwamen met de voorwaarden uit de concept-vaststellingsovereenkomst. Zij heeft verzocht om alsnog een vaststellingsovereenkomst op te stellen. Op 6 mei 2024 ontving zij vervolgens een bericht van ElixHR, namens de werkgever, waarin staat dat zij het betreurt dat de arbeidsrelatie op deze wijze moet eindigen. Per 1 mei 2024 is de werkgever ook gestopt met het betalen van loon.
De werknemer leidt uit die brief en het stopzetten van de loonbetalingen af dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd per 1 mei 2024.
De werkgever heeft niet inhoudelijk gereageerd. Hij heeft daarom voorgaande stellingen van de werknemer niet betwist. Dat geldt dus ook voor de stelling dat de brief van 6 mei 2024 en het stoppen van de loonbetaling zo moet worden begrepen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Daarom gaat de kantonrechter daar ook vanuit.
Verzoek tot vernietiging opzegging ingetrokken
In eerste instantie heeft de werknemer primair verzocht om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Tijdens de zitting heeft zij dat verzoek ingetrokken. De reden daarvan is dat zij als administrateur van de werkgever weet dat (nagenoeg) alle tankcontainers zijn verkocht. Het gevolg daarvan is dat er feitelijk geen werkzaamheden meer worden ontplooid en dat haar arbeidsplaats is vervallen. Gezien die omstandigheden heeft zij berust in de opzegging. Zij heeft daarom haar primaire verzoeken ter zitting ingetrokken.
Billijke vergoeding van € 5.700 bruto betalen
De werknemer heeft niet ingestemd met de opzegging door de werkgever. In de wet staat in welke gevallen een werkgever eenzijdig de arbeidsovereenkomst kan opzeggen, zonder instemming (artikel 7:671 BW). Volgens de werknemer is er geen sprake van één van die gevallen. De werkgever heeft dat niet betwist. Zij heeft daarom ernstig verwijtbaar gehandeld door toch eenzijdig de overeenkomst op te zeggen. de werknemer heeft daarom recht op een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1 onder a BW).
De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding. De kantonrechter moet rekening houden met alle omstandigheden van het geval. In dit geval vindt de kantonrechter een billijke vergoeding van € 5.700 bruto passend.
In 2022 waren partijen het er al over eens onder welke voorwaarden zij in de toekomst een vaststellingsovereenkomst zouden sluiten. In de concept-vaststellingsovereenkomst werd uitgegaan van een opzegtermijn van zes maanden en betaling van een bedrag gelijk aan de transitievergoeding.
De werknemer heeft zelf gesteld dat zij verwachtte dat de werkgever na haar hersteldmelding van 30 januari 2024 een overeenkomst op deze voorwaarden aan haar zou voorleggen. Op 26 april 2024 heeft zij gevraagd een nieuwe beëindigingsovereenkomst op te stellen, met daarin een opzegtermijn van 3 maanden. Als de werkgever daarop in mei 2024 zou hebben gereageerd zou de overeenkomst zijn geëindigd op 1 september 2024.
Eenzijdige opzegging
De werkgever heeft echter niet gereageerd maar de arbeidsovereenkomst eenzijdig opgezegd per 1 mei 2024. Dat is dus vier maanden eerder dan wanneer deze zou zijn geëindigd met wederzijds goedvinden. De werknemer moet daarvoor worden gecompenseerd. Zij wordt voor drie maanden al gecompenseerd door het toekennen van de gefixeerde schadevergoeding (zie hierna).
De kantonrechter veroordeelt de werkgever daarom om een billijke vergoeding van € 5.700 bruto aan de werknemer te betalen. Dat is (afgerond) het brutoloon van € 4.895,09, vermenigvuldigd met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf de vijftiende dag na de betekening van deze beschikking.
Gefixeerde schadevergoeding
De werkgever moet een vergoeding voor de onregelmatige opzegging aan de werknemer betalen. De werkgever heeft namelijk de arbeidsovereenkomst opgezegd zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn (artikel 7:672 lid 11 BW).
Opzegtermijn van drie maanden
De vergoeding is gelijk aan het loon dat de werknemer zou hebben gekregen als de werkgever bij de opzegging wel rekening zou hebben gehouden met de opzegtermijn. De werknemer is ruim veertien jaar in dienst. Daarom geldt een opzegtermijn van drie maanden (artikel 7:672 lid 2 onder c BW). De vergoeding van drie maandsalarissen die de werknemer vraagt wordt daarom toegewezen. Het gaat om € 15.860,10 bruto. Dit bedrag moet de werkgever betalen.
De wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen vanaf 1 mei 2024.
Transitievergoeding
De werknemer heeft recht op de transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW). Op basis van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst is de hoogte van de vergoeding € 27.142,18 bruto. Dit bedrag moet de werkgever betalen.
De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf 1 juni 2024. Dat is een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Dertiende maand betalen
In de arbeidsovereenkomst die partijen hebben gesloten staat:
“De werknemer ontvangt jaarlijks (…) een 13e maand. (…) In geval van tussentijdse beëindiging van het dienstverband, wordt het op de einddatum opgebouwde recht op 13e maand uitgekeerd op de datum waarop het dienstverband eindigt.”
Tot de einddatum van het dienstverband heeft de werknemer € 1.631,70 aan dertiende maand opgebouwd (€ 4.895,09 / 12 x 4). De werkgever wordt veroordeeld om dat bedrag aan de werknemer te betalen.
Volgens het artikel in de arbeidsovereenkomst had de werkgever dit bedrag uiterlijk op 1 mei 2024 moeten betalen. Vanaf die dag moet de werkgever daarom wettelijke rente betalen.
Opgebouwde vakantie-uren betalen
De werknemer heeft onbetwist gesteld dat zij bij het einde van de arbeidsovereenkomst 398,68 vakantie-uren had opgebouwd, die zij niet genoten heeft. Zij heeft recht op uitbetaling daarvan (artikel 7:641 lid 1 BW). Volgens de werknemer geldt een uurloon van € 21,76. Daarom wordt het verzochte bedrag van € 8.675,28 bruto toegewezen.
De werkgever had dit bedrag bij het einde van de arbeidsovereenkomst moeten betalen. De wettelijke rente wordt daarom toegewezen vanaf die dag.
In totaal is € 59.009,26 bruto toewijsbaar
Op grond van hetgeen hiervoor overwogen is, is in totaal € 59.009,26 bruto toewijsbaar, te weten: € 5.700,00 aan billijke vergoeding, € 15.860,10 aan gefixeerde schadevergoeding, € 27.142,18 aan transitievergoeding, € 1.631,70 aan 13e maand uitkering en € 8.675,28 opgebouwde uren.
Toewijzing wettelijke rente
De wettelijke rente is vanaf 1 mei 2024 toewijsbaar over € 26.167,08 te weten over de gefixeerde schadevergoeding van € 15.860,10, de 13e maand uitkering van € 1.631,70 en de vakantie-uren van € 8.675,28. Over de transitievergoeding van € 27.142,18 is de wettelijke rente toewijsbaar vanaf 1 juni 2024, terwijl over de billijke vergoeding van € 5.700 de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf de 15e dag na de betekening van deze uitspraak.
In april 2024 heeft de werknemer nog loon ontvangen en in mei 2024 heeft de werkgever het opgebouwde vakantiegeld uitbetaald. de werknemer stelt dat ze geen loonstroken hiervoor heeft ontvangen. Zij verzoekt de werkgever te veroordelen om die alsnog af te geven. Omdat de werkgever op grond van de wet verplicht is om bij elke betaling loonstroken te verstrekken, wordt dit verzoek ook toegewezen (artikel 7:626 BW).
De werkgever moet de proceskosten betalen, omdat hij ongelijk krijgt.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 28 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8223