Op de datum dat de werknemer zijn vakdiploma had behaald, is de BBL-overeenkomst geëindigd. De werknemer heeft zijn werkzaamheden vervolgens onverminderd voortgezet. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst. De werkgever moet het loon doorbetalen, aldus de kantonrechter.
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd?
Het gaat in deze zaak om de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de werknemer op 16 maart 2020 zijn diploma heeft behaald. Dit betekent op grond van artikel 11 lid 7 van de tweede BBL-overeenkomst (met startdatum 1 augustus 2019) dat die overeenkomst op die datum is geëindigd.
Op grond van artikel 5 van de op 12 oktober 2018 gesloten leer-werkovereenkomst is die overeenkomst op dezelfde datum (16 maart 2020) van rechtswege geëindigd. Dat de werkgever daar niet van op de hoogte zou zijn geweest, maakt dat niet anders.
Onverkort in dienst gebleven
Vast staat verder dat de werknemer zijn werkzaamheden na 16 maart 2020 ongewijzigd als leerling 1e automonteur onder leiding van de werkgever heeft voortgezet en daarvoor ook loon van de werkgever heeft ontvangen. Daarmee is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van een (in dit geval tweede) arbeidsovereenkomst. De werknemer mocht er onder die omstandigheden zonder meer vanuit gaan dat hij onverkort in dienst was gebleven. De werkgever kan zich dan niet achteraf beroepen op het ontbreken van de wil om de werknemer in dienst te houden.
Ketenregeling
In artikel 7:668a BW wordt bepaald wanneer elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd overgaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft er terecht op gewezen dat de ketenregeling op grond van lid 10 van dat artikel niet van toepassing is op een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg, zoals hier het geval is geweest tot 16 maart 2020.
Dat de werknemer ook nadien aanvankelijk nog als leerling is blijven werken, maakt niet dat de aansluitende arbeidsovereenkomst kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst die is aangegaan in verband met een beroepsbegeleidende leerweg.
Op 16 maart 2020 is de telling van de ketenregeling gestart en dat met ingang van 16 maart 2023 de periode van 36 maanden als genoemd in lid 1, onder a, van artikel 7:668a BW voorbij is. De laatst gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2022 met ingang van 16 maart 2023 geacht te zijn omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
De werkgever heeft in dit verband aangevoerd dat hij die laatste arbeidsovereenkomst nooit zou hebben gesloten als hij had geweten dat de BBL-overeenkomst al eerder was geëindigd en hij daardoor gebonden zou zijn aan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werknemer heeft nagelaten hem daarover te informeren, waardoor hij gedwaald heeft, aldus de werkgever.
Beroep op dwaling faalt
Het beroep op dwaling faalt. Een onder invloed van dwaling tot stand gekomen overeenkomst is vernietigbaar indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten (art. 6:228 lid 1, aanhef en onder b, BW).
Daarbij geldt dat omvang en inhoud van de hiervoor bedoelde mededelingsplicht afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. De wederpartij moet zich van haar kant redelijke inspanningen getroosten om te voorkomen dat zij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken contracteert.
De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW).
Nog daargelaten dat de werknemer stelt dat de werkgever wel degelijk wist dat hij eerder dan 31 juli 2020 zijn diploma had behaald, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op hem geen mededelingsplicht rustte.
BBL-overeenkomst
Op grond van de bij de BBL-overeenkomst (een driepartijen-overeenkomst) behorende algemene voorwaarden moest er regelmatig contact plaatsvinden tussen de beroepspraktijkvorming (bpv)-begeleider van de onderwijsinstelling en de bpv-begeleider van de organisatie (in dit geval vennoot 1).
De werkgever heeft tijdens de zitting verklaard dat hij nooit iets van de onderwijsinstelling heeft vernomen. Desgevraagd heeft vennoot 1 verklaard dat hij zelf ook nooit contact met de onderwijsinstelling heeft opgenomen over de studievoortgang van de werknemer. Dit had echter wel van hem verwacht mogen worden in het kader van de BBL-overeenkomst en de daarin opgenomen verantwoordelijkheden.
Voor rekening en risico werkgever
In de kop van de BBL-overeenkomst staan de naam en het telefoonnummer van de begeleider van de onderwijsinstelling. Indien de werkgever, zoals hij stelt, van de werknemer niet de benodigde informatie verkreeg over zijn studievoortgang, had hij zelf contact op kunnen nemen met de bpv-begeleider van de onderwijsinstelling. Dat hij dat niet heeft gedaan komt voor rekening en risico van de werkgever en kan de werknemer, gelet op zijn positie als student/leerling ten opzichte van de werkgever als zijn bpv-begeleider, niet worden tegengeworpen.
Van de werknemer kan als (net afgestudeerd) ROC-leerling niet worden verwacht dat hij de arbeidsrechtelijke consequenties voor zijn werkgever van het behalen van zijn diploma overziet. Dat maakt dat de werkgever geen beroep toekomt op vernietiging van de laatste arbeidsovereenkomst.
Nog steeds in dienst, loon betalen
Dit betekent dat de werknemer vanaf 1 augustus 2023 nog steeds in dienst is en wel voor onbepaalde tijd. De aanzegging van het einde van het dienstverband heeft daarom geen effect gesorteerd. De werkgever dient ook na 1 augustus 2023 loon aan de werknemer te betalen.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van het netto-equivalent van het salaris van € 2.420,74 bruto per maand, te vermeerderen met alle emolumenten, vanaf 1 augustus 2023 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig en onherroepelijk is geëindigd.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 13 februari 2024, ECLI:NL:RBGEL:2023:7215