
Een werkgever heeft de arbeidsovereenkomst van een werkneemster zonder instemming, zonder toestemming van het UWV en zonder inachtneming van een opzegtermijn opgezegd.
De werkgever heeft werkneemster onder meer ten onrechte op non-actief gezet, heeft onder de dreiging van een kort geding tot wedertewerkstelling de schorsing ingetrokken, maar vervolgens stiekem de sloten van het kantoor veranderd, zonder werkneemster daarvan op de hoogte te stellen. Vervolgens heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst van werkneemster zonder (gegronde) reden met onmiddellijke ingang opgezegd.
Door de opstelling van de werkgever ziet werkneemster (60+) zich genoodzaakt te berusten in de beëindiging van het langdurig dienstverband. De kantonrechter begroot de billijke vergoeding op 400.000 euro bruto. Daarmee is werkneemster gecompenseerd voor het verlies van haar inkomen tot haar pensioen.
Transitievergoeding
Nu is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, is de werkgever de transitievergoeding verschuldigd. De kantonrechter stelt vast dat de werkneemster niet op 1 oktober 2008 bij de werkgever in dienst is getreden, zoals de werkneemster stelt, maar pas per 1 januari 2011.
Niet alleen verrichte de werkneemster van 1 oktober 2008 tot en met 31 december 2010 werkzaamheden voor een andere (formele) werkgever, ook heeft zij ervoor gekozen om deze periode als zelfstandige werkzaam te zijn waarbij zij genoot van de daarbij horende fiscale voordelen. Dat destijds ook sprake was van een arbeidsovereenkomst, heeft de werkneemster voor deze procedure niet eerder aan de orde gesteld. Het gaat niet aan om dan nu – in het kader van de transitievergoeding – opeens dat standpunt in te nemen.
Uitgaande van het basisloon van € 10.488,38 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantiebijslag van € 839,07 bruto per maand en de gemiddelde bonus van € 1.119,70 bruto per maand, berekend over de afgelopen drie jaar, bedraagt het salaris € 12.447,15 bruto per maand.
De transitievergoeding wordt gelet op het voorgaande door de kantonrechter vastgesteld op een bedrag van € 53.230,04 bruto. De wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, daarom vanaf 29 november 2023.
Gefixeerde schadevergoeding
Ook de gevraagde gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de werkgever die vergoeding verschuldigd, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Gelet op de duur van het dienstverband bedraagt de opzegtermijn drie maanden.
Voor toekenning van een gefixeerde schadevergoeding die mede is gebaseerd op variabele (discretionaire) looncomponenten ziet de kantonrechter hier geen aanleiding. De gefixeerde schadevergoeding wordt dan ook alleen berekend over het vaste loonbedrag van de werkneemster inclusief 8% vakantiebijslag.
Uitgaande van een opzegtermijn van drie maanden is de werkgever aan de werkneemster een gefixeerde schadevergoeding van € 33.982,35 bruto verschuldigd. Dat bedrag wijst de kantonrechter toe. De wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 29 oktober 2023.
Billijke vergoeding
Gelet op artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW kan de kantonrechter een billijke vergoeding toekennen, indien is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Zoals hiervoor al overwogen, is dat hier aan de orde en dat valt – zeker in dit geval – de werkgever ernstig te verwijten. De kantonrechter zal dan ook de werkneemster een billijke vergoeding toekennen.
In het kader van de billijke vergoeding wordt het volgende overwogen. Dat de werkneemster nu berust in het einde van het dienstverband, is volledig aan de werkgever te wijten. De werkgever heeft het verbetertraject na één dag al stopgezet, heeft de werkneemster vervolgens per direct en ten onrechte op non-actief gezet, heeft onder de dreiging van de kort geding tot wedertewerkstelling de schorsing ingetrokken, maar vervolgens stiekem de sloten veranderd, zonder de werkneemster daarvan op de hoogte te stellen.
Geen wedertewerkstelling
Het komt de kantonrechter voor dat de werkgever helemaal niet van plan was de werkneemster weer toe te laten tot haar werkzaamheden. Van een wedertewerkstelling is het dan ook niet gekomen. Vervolgens heeft de werkgever het dienstverband van de werkneemster – zonder gegronde reden – met onmiddellijke ingang opgezegd. Dit terwijl de werkneemster arbeidsongeschikt was en er dus een opzegverbod gold, terwijl er van een dringende reden geen sprake was. de werkgever heeft zich ten opzichte van de werkneemster zeer ernstig verwijtbaar gedragen.
Gecompenseerd voor verlies dienstverband
Het gaat er hier dus om dat de werkneemster wordt gecompenseerd voor het verlies van haar dienstverband. de werkneemster is 60 jaar oud en was niet voornemens zelf ontslag te nemen, maar ziet zich door de opstelling van de werkgever genoodzaakt te berusten in de beëindiging daarvan. Dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met de werkneemster op verzoek van de werkgever zou hebben ontbonden, ligt niet in de lijn der verwachting, mede gelet op de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster. Het uitgangspunt is daarom het inkomensverlies van de werkneemster tot de pensioengerechtigde leeftijd.
Inkomensverlies berekend op € 540.074 bruto
De werkneemster heeft het inkomensverlies gemotiveerd tot de pensioendatum berekend op een bedrag van € 540.074,42 bruto. Daar heeft de werkgever onvoldoende tegenovergesteld, anders dan dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2024 zou hebben ontbonden, hetgeen dus allerminst zeker is, en dat zij gemakkelijk een nieuwe vergelijkbare functie zal vinden. De kantonrechter deelt die mening niet. Nog los van de taal, zal het de werkneemster gelet op haar leeftijd, kennis en ervaring, geruime tijd kosten (als het al lukt) om werk op vergelijkbaar niveau met een vergelijkbare honorering te vinden. Realistischer is het – zoals de werkneemster ook doet – om uit te gaan van een fors lager salaris.
Billijke vergoeding van € 400.000
Alles overwegende acht de kantonrechter het juist om enigszins aan te sluiten bij de berekening van de werkneemster en haar als billijke vergoeding een bedrag van € 400.000 bruto toe te kennen. Daarin is verdisconteerd dat de mogelijkheid bestaat dat zij elders vergelijkbaar gehonoreerd werk vindt en het feit dat een arbeidsovereenkomst geen zekerheid tot de pensioendatum biedt. Ook de gemiste pensioenopbouw zit hierin verdisconteerd. De wettelijke rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen, ingaande veertien dagen na de datum van deze beschikking. Dat laat de werkgever de tijd om voor uitbetaling zorg te dragen.
De werkgever heeft weliswaar gesteld dat hij een vergoeding als deze niet kan dragen, maar hij heeft dat onvoldoende onderbouwd.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 9 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:620
Zie ook een vergelijkbare uitspraak: