
Loonvordering door de kantonrechter toegewezen. De werkgever betaalde al vrij snel na indiensttreding van werknemer het loon niet (tijdig). De werkgever heeft niet voldaan aan de aanzegverplichting door het schriftelijkheidsvereiste niet in acht te hebben genomen. Beroep van de werkgever op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. De werkgever moet ook de transitievergoeding nog betalen.
Loon betalen
De arbeidsovereenkomst met de werknemer is aangegaan voor bepaalde tijd (zeven maanden) zonder dat daar een verdere opzegging voor is vereist: van 19 september 2022 tot en met 18 april 2023.
Tijdens de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat er tot 1 januari 2023 geen loonachterstand meer is en dat de werknemer tot die datum geen loonvordering heeft op de werkgever. De gemachtigde van de werknemer heeft verder nader toegelicht dat de werkgever in de periode van 1 januari 2023 tot het einde van het dienstverband op 18 april alleen een bedrag van € 1.000,98 netto aan de werknemer heeft betaald. De betrokkene namens de werkgever heeft dit bevestigd. Dit betekent dat de werkgever op dit moment nog aan de werknemer is verschuldigd het netto equivalent van het bruto achterstallig loon en de netto vergoedingen over de periode januari 2023 tot het einde van het dienstverband geheel overeenkomstig de verstrekte loonstroken, waarop de betaling van € 1.000,98 netto in mindering strekt. De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling daarvan.
Wettelijke verhoging
De werknemer heeft ook verzocht de werkgever te veroordelen de wettelijke verhoging over het achterstallig loon.
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. De gevorderde wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een sanctie op niet tijdige betaling van het loon en is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen, zodat de werknemer tijdig over het loon kan beschikken. De rechter kan, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, de verhoging beperken tot ieder bedrag dat hij billijk vindt en deze zelfs op nihil stellen.
Geen reden tot matiging
De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om tot matiging over te gaan. De gestelde financiële krapte bij de werkgever was al bij aanvang van het dienstverband duidelijk, zodat de gevolgen van het niet kunnen nakomen van een desondanks aangegane loonverplichting, volledig voor rekening en risico van de werkgever moet komen.
Vakantietoeslag
De werknemer heeft onweersproken gesteld dat de werkgever de vakantietoeslag over het gehele dienstverband van € 1.133,85 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over beide bedragen, nog aan haar moet betalen. De kantonrechter wijst het hierop gerichte verzoek toe, met dien verstande dat de ingangsdatum voor de te betalen wettelijke rente 19 april 2023 is (de eerstvolgende dag na de dag waarop het dienstverband is geëindigd). Ten aanzien van de wettelijke verhoging sluit de kantonrechter aan bij hetgeen hiervoor is overwogen.
Aanzegverplichting
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, indien de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen.
Werkgever wilde arbeidsovereenkomst voortzetten
De betrokkene namens de werkgever heeft ter zitting verklaard dat het voor de werknemer al ruim voor het aflopen van de bepaalde tijdsovereenkomst duidelijk was dat de werkgever de arbeidsovereenkomst met haar wilde voortzetten. De werkgever heeft haar dat meerdere keren laten weten. Een paar weken voor het aflopen van de bepaalde tijd heeft er ook nog een gesprek plaatsgevonden met de werknemer en toen is haar gevraagd of zij wilde blijven. Dat er daarbij qua financiën (de loonbetalingen) iets moest veranderen was voor de werkgever wel duidelijk, aldus de betrokkene. Hij was er niet van op de hoogte dat het nieuwe aanbod schriftelijk moet worden gedaan en vindt het in deze omstandigheden niet redelijk als de werkgever de aanzegvergoeding aan de werknemer moet voldoen.
Niet schriftelijk geïnformeerd
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de werkgever de werknemer niet schriftelijk uiterlijk een maand voor het aflopen van de bepaalde tijd heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. Artikel 7:668 BW biedt geen ruimte voor het betrachten van enige soepelheid ten aanzien van het schriftelijkheidsvereiste. De wet verlangt uitdrukkelijk een schriftelijke notificatie. Een mondelinge aanzegging – ook al wordt in rechte erkend door de werknemer dat deze aanzegging heeft plaatsgevonden – volstaat niet.
Op 7 oktober 2022 heeft de Hoge Raad de strenge benadering van het schriftelijkheidsvereiste benadrukt (ECLI:NL:HR:2022:1374).
Vergoeding verschuldigd bij niet schriftelijk aanzeggen
De wetgever heeft er volgens de Hoge Raad bewust voor gekozen dat de werkgever die de plicht tot schriftelijke aanzegging niet naleeft, de aanzegvergoeding verschuldigd is. De aanzegvergoeding heeft mede het karakter van prikkel tot naleving van de plicht tot schriftelijke aanzegging. Met dat karakter strookt het om aan te nemen dat de aanzegvergoeding steeds verschuldigd is bij niet-inachtneming van het schriftelijkheidsvereiste, ook als voor de werknemer langs andere weg duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden door het niet naleven van het schriftelijkheidsvereiste, aldus de Hoge Raad.
Geen uitzonderlijke omstandigheden
De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden dat het beroep van de werkgever op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt. Dit betekent dat de kantonrechter de werkgever veroordeelt tot betaling van een bedrag aan loon voor één maand, te weten € 2.000 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2023.
Transitievergoeding
De werknemer heeft recht op de wettelijke transitievergoeding. Aangezien vast staat dat de werkgever deze vergoeding nog niet heeft betaald, veroordeelt de kantonrechter de werkgever daartoe. Ook is de werkgever de wettelijke rente hierover verschuldigd, vanaf 19 april 2023.
Deugdelijke specificatie
De werkgever moet een deugdelijke specificatie verstrekken aan de werknemer waarin de betalingen van de aanzegvergoeding en de transitievergoeding zijn verwerkt. De kantonrechter wijst het hiertoe strekkende verzoek dan ook toe. De rechter ziet geen reden om hieraan een dwangsom te verbinden zoals de werknemer heeft verzocht. De werkgever heeft de andere salarisspecificaties tot nu toe gewoon verstrekt en de kantonrechter gaat ervan uit dat de werkgever zal handelen conform de beslissing in deze beschikking.
Buitengerechtelijke incassokosten
De werknemer maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Zij stelt dat deze kosten bestaan uit de aan haar opgelegde eigen bijdrage van € 688 (inclusief btw) en de kosten van twee uittreksels uit de registers van de Kamer van Koophandel (KvK) van € 5,20.
De kantonrechter overweegt dat de door de werknemer betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging niet kwalificeert als buitengerechtelijke incassokosten, omdat dit bedrag niet ziet op kosten gemaakt voor incassohandelingen. De eigen bijdrage waarvan zij betaling heeft gevorderd, wordt geacht in het hierna toe te wijzen bedrag aan proceskosten te zijn begrepen, zodat deze post niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt. De kosten voor de uittreksels uit de KvK-registers kwalificeren evenmin als buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst het verzoek tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten dan ook af.
Proceskosten
De werkgever zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 20 juli 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:4976