
Nu de werknemer zich aan zijn re-integratieverplichtingen heeft gehouden, kan de werkgever geen beroep doen op loonopschorting/stopzetting. De kantonrechter wijst de loonvordering toe.
In het kort
De zieke werknemer vordert achterstallig loon. De werkgever stelt dat werknemer zijn re-integratieverplichtingen niet nakomt, nu hij geen contact met de werkgever wenst te onderhouden. Dit is echter terecht, oordeelt de kantonrechter.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer vordert betaling van (achterstallig loon), te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten. Hij stelt dat tussen partijen vaststaat dat hij ziek is en van hem kan, gelet op de berichten van de bedrijfsarts van de werkgever, niet worden verwacht dat hij contact opneemt met de werkgever of re-integratiewerkzaamheden uitvoert.
Bedrijfsarts bepaalt
Op het verweer van de werkgever voert hij aan dat het niet aan de werkgever is om te bepalen dat de werknemer contact opneemt met haar en re-integratiewerkzaamheden uitvoert. Dat is aan de bedrijfsarts. Deze raadt dit af en niet is gebleken dat de werkgever een second opinion heeft aangevraagd, zodat er in deze procedure vanuit moet worden gegaan dat van de werknemer zich aan zijn re-integratieverplichtingen houdt.
Ten onrechte geen loon betaald
De werkgever heeft dan ook ten onrechte geen loon aan de werknemer betaald. Bovendien is het stopzetten van de loonbetaling in 2022 niet juist aangezegd. Daar komt bij dat het juist de werkgever is die zich niet aan de re-integratieverplichtingen heeft gehouden en dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 7:629 BW, de verkeerde sanctie heeft opgelegd. Naast het loon is de werkgever inmiddels de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en kosten verschuldigd geworden. Het spoedeisend belang is gelegen in de aard van de loonvordering.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever voert aan dat de werknemer vanaf 2021 een beroep doet op een arbeidsconflict en daarom geen contact meer onderhoudt met de werkgever. De werkgever hecht er echter waarde aan dat contact met de werkvloer en de werkgever in stand blijft. Nu de werknemer daaraan niet voldoet, ziet de werkgever het als het niet meewerken aan de re-integratieverplichtingen door de werknemer.
Werknemer geeft re-integratie geen kans
De berichten van de bedrijfsarts doen daar niet aan af, nu deze zijn opgesteld naar aanleiding van informatie waar de werkgever niet bekend mee is en waar de werkgever het niet mee eens is. Bovendien zijn er mogelijkheden voor de werknemer om werkzaamheden uit te voeren en waren er vervangende werkzaamheden beschikbaar.
De werknemer heeft de re-integratie echter geen kans willen geven, terwijl de werkgever zware tijden doorstaat. De werkgever heeft de werknemer vervolgens meerdere keren aangesproken contact op te nemen en, toen hij contact bleef afhouden, het loon volgens het beleid stopgezet. De werkgever heeft immers bepaald dat de werknemer onbetaald verlof heeft opgenomen.
Conclusie UWV onjuist
De conclusie van het UWV, dat de werkgever niet aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan, is niet juist, nu de werkgever zijn zienswijze nog niet heeft kunnen indienen bij het UWV en bezwaar gaat indienen tegen de beslissing.
Geen spoedeisend belang
Er is verder geen spoedeisend belang bij het loon over 2021, nu dit pas na bijna anderhalf jaar wordt gevorderd. De wettelijke verhoging is onterecht, gelet op de opstelling van de werknemer. De buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar, nu de werknemer daarvoor verzekerd is.
Wat oordeelt de kantonrechter?
De kantonrechter overweegt dat terughoudendheid op zijn plaats is als het gaat om een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding. Nu het gaat om onbetaald loon, dat benodigd is om in inkomen te voorzien, acht de kantonrechter voldoende spoedeisend belang bij de vordering. Ook als het gaat om de verlofdagen uit 2021.
Tussen partijen is in geschil of de werknemer zich hield aan zijn re-integratieverplichtingen, of de werkgever als gevolg daarvan gerechtigd was de loondoorbetaling stop te zetten en of zij daarbij alle formaliteiten in acht heeft genomen.
Loonopschorting of loonstop na waarschuwing
De kantonrechter overweegt dat als de werknemer die arbeidsongeschikt is zich niet houdt aan zijn re-integratieverplichtingen dit kan leiden tot het verval van zijn recht op doorbetaling van loon (artikel 7:629 lid 3 onder d en e BW) of tot opschorting van de loonbetaling (artikel 7:629 lid 6 BW). Uitsluiting van loon of opschorting van loon zijn pas mogelijk nadat de werknemer gewaarschuwd is dat een dergelijke maatregel wordt overwogen.
Artikel 7:629 lid 7 BW schrijft voor dat deze waarschuwing moet plaatsvinden onverwijld nadat bij de werkgever het vermoeden is gerezen van het bestaan van de grond tot uitsluiting of opschorting van loon. De ratio daarvan is dat de werknemer zo snel mogelijk duidelijkheid heeft over zijn recht op loon, zodat hij tijdig maatregelen kan treffen. Voldoet de werkgever niet aan die voorwaarden dan kan hij geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten.
(Geen) contact onderhouden met werkgever?
Tussen partijen is in geschil of de werknemer zich niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft voldaan. De werkgever voert immers aan dat minstens van de werknemer mocht worden verwacht dat hij contact onderhield met de werkgever.
Uit de berichten van de bedrijfsarts volgt echter dat nooit is geoordeeld dat de werknemer (vervangende) werkzaamheden kon verrichten en vanaf 19 oktober 2021 is zelfs diverse malen geadviseerd geen contact te onderhouden met de werkgever. De werknemer heeft zich hieraan gehouden, zodat niet kan worden geoordeeld dat de werknemer zich niet aan zijn re-integratieverplichtingen heeft gehouden.
Oordeel ligt bij bedrijfsarts
Dat de werkgever het hier niet mee eens is kan niet tot een ander oordeel leiden. Het is niet aan de werkgever te bepalen waar een werknemer aan moet voldoen tijdens ziekte. Dat oordeel ligt bij de bedrijfsarts. Het had op de weg van de werkgever gelegen een second opinion te vragen als hij het niet eens was met de bedrijfsarts. Dit heeft hij niet gedaan, zodat de kantonrechter aansluiting zoekt bij het oordeel van de bedrijfsarts.
Loonvordering toewijsbaar
Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter van oordeel is dat de werknemer zich aan zijn verplichtingen heeft gehouden, zodat er aan de zijde van de werkgever geen beroep op loonopschorting/stopzetting kon worden gedaan. De loonvordering is toewijsbaar.
Wettelijke verhoging
Nu de kantonrechter van oordeel is dat de werkgever ten onrechte het loon onbetaald heeft gelaten en dit niet aan de houding van de werknemer te wijten is, is de wettelijke verhoging verschuldigd.
Gelet op het feit dat de wettelijke verhoging een dwangmiddel is om de werkgever te dwingen tot loondoorbetaling over te gaan en dit dwangmiddel niet meer nodig is voor de toekomstige loonbedragen, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 25%.
Over de toekomstige loonbedragen wordt geen wettelijke verhoging toegekend, nu ervan uit mag worden gegaan dat de werkgever zich aan de veroordeling in dit vonnis zal houden. Bovendien heeft de werknemer met dit vonnis een titel in handen om het toekomstig loon te innen.
Buitengerechtelijke kosten
Gelet op de overgelegde brieven aan de zijde van de werknemer is voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. De stelling van de werkgever dat de werknemer hiervoor verzekerd is, kan niet tot afwijzing van de kosten leiden, nu dit niet wegneemt dat de kosten zijn gemaakt.
Beslissing
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen:
- een bedrag van € 1.235,94 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld, over negen onbetaalde verlofdagen over salarisperiode 9 uit 2021;
- een bedrag van € 1.838,03 bruto over salarisperiode 11 uit 2022;
- een bedrag van € 1.838,03 bruto over salarisperiode 12 uit 2022;
- een bedrag van € 1.838,03 bruto over salarisperiode 13 uit 2022;
- een bedrag van € 1.975,45 bruto per salarisperiode gedurende de arbeidsongeschiktheid van de werknemer vanaf salarisperiode 1 uit 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, dan wel de loonbetalingsverplichting is geëindigd;
- de wettelijke verhoging van 25% over de posten 1 t/m 4;
- de wettelijke rente over de posten 1 t/m 5 vanaf verzuim tot de dag van de algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke kosten van € 675,00.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3223