Het uitgangspunt is dat een arbeidsongeschikte werknemer op grond van artikel 7:629 lid 1 BW recht heeft op loondoorbetaling gedurende de eerste twee jaar van de arbeidsongeschiktheid. Tussen partijen is niet in geschil dat de werknemer daadwerkelijk arbeidsongeschikt was op het moment dat de loonstop werd toegepast en dat hij dat nog steeds is, in ieder geval tot aan het moment van de zitting in deze zaak.
Loonstop niet van tevoren medegedeeld
De werknemer heeft op de zitting terecht naar voren gebracht dat voor een loonstop van tevoren moet worden gewaarschuwd en dat dat niet is gebeurd voor de loonperiode 13/2022.
In artikel 7:629 lid 7 BW staat dat de werkgever geen beroep meer kan doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of op te schorten, als hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.
De werkgever heeft erkend de loonstop over de periode 13/2022 niet te hebben aangekondigd. Dit brengt al mee dat de werkgever de loonstop over die periode onterecht heeft toegepast. De vordering tot betaling van het loon van € 1.575,46 bruto over de periode 13/2022 wordt dan ook toegewezen.
Niet betaling van loon terecht?
Het komt er in deze zaak op neer dat de werkgever een loonstop heeft toegepast, omdat de werknemer niet akkoord is gegaan met het voorstel tot beëindiging van het dienstverband en geen tegenvoorstel heeft gedaan. In de wet is (limitatief) opgesomd in welke gevallen een werkgever een loonstop mag toepassen ten opzichte van een arbeidsongeschikte werknemer. Volgens de werkgever heeft hij de loonstop terecht toegepast op grond van artikel 7:629 lid 3 in verbinding met sub b en sub d BW, omdat de werknemer niet meewerkt aan adviezen van de bedrijfsarts en omdat dit zijn herstel belemmert.
Voorschriften bedrijfsarts gericht op re-integratie
In artikel 7:629 lid 3 aanhef in verbinding met sub d BW staat dat een werknemer het recht op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte niet heeft in de periode dat hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de bedrijfsarts gegeven redelijke voorschriften die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid te verrichten.
Met deze voorschriften worden, anders dan de werkgever kennelijk begrijpt, voorschriften of adviezen van de bedrijfsarts bedoeld die gericht zijn op re-integratie van een werknemer.
Loonstop onterecht toegepast
Het advies om in onderling overleg tot een oplossing te komen, waar de werkgever onder begrijpt ‘het in onderling overleg komen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst’ valt daar niet onder. Het niet ingaan op een beëindigingsvoorstel van de werkgever betekent ook niet dat een werknemer daarmee zijn genezing belemmert of vertraagt.
De conclusie is dan ook dat de werkgever de loonstop ten onrechte heeft toegepast.
Loonopschorting niet aangekondigd
De werkgever heeft zich voor wat betreft het niet betalen van het loon van de werknemer subsidiair op opschorting van de loonbetaling beroepen. Op grond van lid 7 van artikel 7:629 BW had een loonopschorting moeten worden aangekondigd, zoals ook de werknemer terecht heeft aangevoerd. Vaststaat dat dit niet is gedaan, zodat de werkgever om die reden de loonbetaling al niet mocht opschorten.
Achterstallig en toekomstig loon betalen
Dit brengt mee dat de werkgever het loon van de werknemer over de perioden vanaf 1/2023 alsnog aan hem moet betalen. Het loon bedraagt € 1.693,61 bruto per vier weken. Het totaal aan toe te wijzen achterstallig salaris over de perioden 1/2023, 2/2023 bedraagt € 3.387,22 bruto.
Partijen zijn het erover eens dat de werknemer nog recht heeft op een eenmalige uitkering van € 150,46 bruto op grond van de toepasselijke cao. Dit bedrag wijst de kantonrechter dan ook toe.
Het totaal aan toe te wijzen achterstallig salaris bedraagt hiermee € 5.113,14 bruto.
Gelet op alle omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 25%.
De wettelijke rente over het achterstallige salaris wijst de kantonrechter toe. De wettelijke rente over het loon vermeerderd met wettelijke verhoging wijst de kantonrechter af, omdat niet is gesteld of gebleken dat de werknemer een ingebrekestelling aan de werkgever heeft gestuurd, waarin hij aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke verhoging.
Ook de vordering tot betaling van het toekomstige loon wordt toegewezen, nu daar geen specifiek verweer tegen is gevoerd. De kantonrechter ziet geen aanleiding daarover bij voorbaat wettelijke rente of wettelijke verhoging toe te wijzen.
De vordering tot het overleggen van deugdelijke salarisspecificaties wordt toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding hieraan een dwangsom te koppelen.
Buitengerechtelijke kosten
Tussen partijen is discussie over de toewijsbaarheid van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Namens de werknemer zijn vanaf 26 januari 2023 meerdere e-mails verzonden aan de gemachtigde van de werkgever, waarin aanspraak werd gemaakt op achterstallig salaris. Deze werkzaamheden acht de kantonrechter voldoende om voor een vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden in aanmerking te komen.
De kantonrechter berekent de vergoeding op basis van het achterstallig salaris op het moment van de laatste e-mail van 10 februari 2023 hierover van de gemachtigde van de werknemer aan de gemachtigde van de werkgever en sluit daarbij aan bij het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Daarmee komt de kantonrechter uit op een toewijsbaar bedrag van € 451,91 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
De werkgever krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever:
- om aan de werknemer te betalen € 5.113,14 bruto aan achterstallig salaris over de perioden 13/2022 tot en met 2-2023, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 25% en met de wettelijke rente over dat achterstallig salaris vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
- om aan de werknemer te betalen het loon van € 1.693,61 bruto per vier weken vanaf periode 3/2023 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- om aan de werknemer deugdelijke salarisspecificaties te verstrekken van zowel het achterstallige salaris als het toekomstige salaris dat de werkgever op grond van dit vonnis aan de werknemer moet betalen;
- om aan de werknemer te betalen € 451,91 aan vergoeding voor buitengerechtelijke kosten;
- in de proceskosten.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 13 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3264
Kom ook naar de Cursus Dossieropbouw bij disfunctioneren en alles over de zieke werknemer met Stephanie Profijt op 1 juni 2023 in BCN Utrecht.
Cursus Dossieropbouw bij disfunctioneren en alles over de zieke werknemer