
De werknemer heeft op 16 augustus 2022 in een gesprek zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Tijdens dat gesprek is afgesproken dat het dienstverband op 31 augustus 2022 zou eindigen.
Tijdens een gesprek op 23 augustus 2022 heeft een medewerker aan de werknemer een voorstel gedaan over de terugbetaling van zijn studiekosten. De werknemer heeft daarop laten weten ervan uit te zijn gegaan dat zijn studiekosten zouden worden kwijtgescholden.
Per brief van 26 augustus 2022 heeft de werkgever aan de werknemer zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2022 bevestigd.
De werkgever vordert bij de rechter terugbetaling van € 41.779,31 uit hoofde van de studieovereenkomst (vermeerderd met de wettelijke rente).
Geen aanspraak op terugbetaling
De werknemer heeft erkend dat tussen hem en de werkgever een studieovereenkomst is aangegaan, maar de werknemer meent dat dit studiekostenbeding nietig is en dat de werkgever daarom geen aanspraak kan maken op terugbetaling.
Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden
De werknemer beroept zich op de per 1 augustus 2022 in werking getreden Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Hij stelt dat de opleidingen waarvoor de studieovereenkomst is aangegaan, zijn aan te merken als noodzakelijke opleidingen in de zin van artikel 7:611a lid 2 BW.
Noodzakelijke opleiding
De werknemer heeft daartoe aangevoerd dat hij door de werkgever is aangenomen met de bedoeling (in de toekomst) als registeraccountant werkzaamheden voor haar te gaan verrichten. Deze opleidingen waren volgens de werknemer voor het verrichten van die functie noodzakelijk, zodat hij voor de werkgever als registeraccountant zijn handtekening zou kunnen zetten onder jaarstukken.
Geen afspraken
De werkgever heeft uitdrukkelijk betwist dat de werknemer is aangenomen met de bedoeling als registeraccountant te gaan werken en dat in dat kader het volgen van de opleiding (studie 2) noodzakelijk zou zijn. Dat de werknemer op termijn zou kunnen werken binnen de werkgever als registeraccountant had in de toekomst wel in de rede gelegen, maar daarover zijn geen afspraken gemaakt. Het heeft ook geen rol gespeeld bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst voor de functie.
Niet noodzakelijk voor werk
De opleidingen waarvoor de studieovereenkomst is aangegaan is ook niet noodzakelijk voor het werk waarvoor de werknemer bij de werkgever is aangenomen en evenmin vereist om de functie van registeraccountant te verrichten. Ook door andere werknemers binnen de organisatie van de werkgever worden soortgelijke werkzaamheden verricht, terwijl zij deze opleiding niet hebben genoten.
Zelf verzocht om financiering
Daarnaast blijkt volgens de werkgever duidelijk uit de studieovereenkomst dat de werknemer zelf heeft verzocht om de opleiding (studie 2) te volgen en hij de werkgever gevraagd heeft die kosten te financieren.
Niet aangenomen om registeraccountant te worden
Met de werkgever is de kantonrechter van oordeel dat nergens uit blijkt dat de werknemer is aangenomen met het doel om registeraccountant te worden bij de werkgever en dat de opleidingen waarvoor de studieovereenkomst is aangegaan noodzakelijk zouden zijn voor die beoogde functie of zijn eigen functie.
Studie op verzoek van werknemer
Zoals terecht door de werkgever is aangevoerd, is het bovendien op verzoek van de werknemer geweest dat hij studie 2 ging volgen, zoals blijkt uit de overweging in de studieovereenkomst waarin staat vermeld dat werknemer het voornemen heeft om in het kader van verdere ontwikkeling in zijn loopbaan de betreffende studie te volgen en in dat kader aan werkgever heeft verzocht deze studie te financieren.
Geen toezegging over tekeningsbevoegdheid
Evenmin is gebleken dat de werkgever aan de werknemer een toezegging heeft gedaan over de termijn waarbinnen hij bij de werkgever tekeningsbevoegd zou worden. De werkgever heeft ook toegelicht dat het geen vanzelfsprekendheid is dat na afronding van de studie, de betreffende werknemer direct tekeningsbevoegd wordt. Daar is in de organisatie van de werkgever ook geen behoefte aan gelet op de geringe omvang van haar organisatie en dat wist de werknemer ook.
Studiekostenbeding niet nietig
Dit betekent dat geen sprake is van door de werknemer gevolgde noodzakelijk opleidingen, zodat het studiekostenbeding niet nietig is in de zin van artikel 7:611a lid 4 BW zoals de werknemer heeft aangevoerd.
Verplicht om studiekosten terug te betalen
De werknemer heeft geen andere argumenten aangevoerd waarom het studiekostenbeding nietig zou zijn. Het wordt er zodoende verder voor gehouden dat het studiebeding op zichzelf aan alle vereisten voldoet, zodat de kantonrechter daar niet over hoeft te oordelen. Dit voorgaande betekent dat de door de werknemer gevorderde verklaring voor recht dat het studiekostenbeding nietig is wordt afgewezen en dat de werknemer verplicht is de studiekosten aan de werkgever terug te betalen.
Toezegging: niet gehouden aan terugbetaling
De werknemer heeft verder, onder verwijzing naar verklaringen van twee oud-collega’s, aangevoerd dat hij niet kan worden gehouden aan terugbetaling van de studiekosten. Volgens hem heeft een medewerker hem tijdens een gesprek in februari 2022 toegezegd dat hij – als hij niet werkzaam zou blijven in de accountancy en daarom wil vertrekken – niet gehouden wordt aan de terugbetaling van de studiekosten.
Geen enkele individuele toezegging
De werkgever heeft uitdrukkelijk betwist dat een dergelijke toezegging is gedaan aan de werknemer en heeft toegelicht dat tijdens dit gesprek in februari 2022 wel een voorbeeld is gegeven van een voormalig werknemer die uiteindelijk de opleiding niet heeft afgemaakt en de accountancy heeft verlaten en dat die werknemer niet aan de terugbetaling is gehouden. Er is volgens de werkgever geen enkele individuele toezegging gedaan over de studiekosten richting de werknemer.
Vastgesteld wordt dat de werknemer geen nakoming van de gestelde toezegging heeft gevorderd. In plaats daarvan heeft de werknemer bij wijze van zelfstandig tegenverzoek een verklaring voor recht gevorderd dat het studiekostenbeding nietig is. Dit beding is echter niet nietig.
Vermeende toezegging
Daarnaast heeft de werknemer bij wijze van verweer tegen de terugvordering van de studiekosten eveneens een beroep gedaan op de vermeende toezegging. Dat verweer kan geen effect sorteren, omdat er een rechtsgeldige studieovereenkomst is, waarvan de werknemer geen ontbinding dan wel vernietiging heeft ingeroepen of gevorderd en die dus moet worden nagekomen. Evenmin heeft de werknemer nakoming van de vermeende toezegging gevorderd.
Geen ondubbelzinnige en voorwaardelijke toezegging
Los daarvan geldt dat de werknemer gelet op de context waarin de vermeende toezegging is gedaan ook niet gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat de betreffende medewerker in dat gesprek een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan.
Werknemer had moeten vragen om schriftelijke bevestiging
Het had in elk geval ook op de weg gelegen van de werknemer na het gesprek te vragen om een schriftelijke bevestiging van die vermeende toezegging, gelet op het feit dat in de studieovereenkomst een dergelijke uitzondering met vergaande gevolgen niet is opgenomen.
Hoogte te betalen studiekosten
Dat betekent dat alleen nog moet worden geoordeeld over de hoogte van het terug te betalen bedrag aan studiekosten, omdat de werknemer de hoogte daarvan heeft betwist. De werknemer meent dat de berekening van de werkgever tot terugbetaling van € 41.779,31 aan studiekosten onjuist is, omdat het terug te betalen bedrag volgens de werknemer per afgeronde studie moet worden berekend.
Studie 1 en studie 2
Daarbij heeft de werknemer als uitgangspunt genomen dat de overgenomen studieschuld betreffende studie 1 moet worden afgeschreven vanaf 1 januari 2021 en de kosten van studie 2 vanaf 1 januari 2022, waarna het totaalbedrag uitkomt op € 23.627,00.
De werkgever is niet expliciet ingegaan op de berekening van de werknemer waarbij hij het bovengenoemde onderscheid maakt, maar stelt dat het uitgangspunt in de overeenkomst is dat de termijn van drie jaar gaat lopen bij afronding van studie 2.
Onderscheid tussen studies
Met de werknemer is de kantonrechter van oordeel dat een onderscheid tussen beide studies moet worden gemaakt, omdat in de studieovereenkomst staat dat binnen drie jaar na afronding van het theoretische gedeelte van de studie, de lening wordt vrij gescholden.
Verschil in data afronding studies
Vast staat dat er verschillende studies onder deze overeenkomst vallen en dat dus ook verschil in data van afronding van de studies bestaat. De werknemer had namelijk studie 1 bij indiensttreding net afgerond en is op dat moment met studie 2 van start gegaan.
De data waarop voornoemde studies volgens de werknemer zijn afgerond (respectievelijk 1 januari 2021 en 1 januari 2022) zijn door de werkgever niet weersproken, zodat wordt uitgegaan van de juistheid daarvan.
In de overeenkomst staat ook niet letterlijk vermeld dat wordt gerekend vanaf de datum van afronding van studie 2. Indien dat wel zo bedoeld was, komt het voor rekening en risico van de werkgever als opsteller van de overeenkomst dat dit niet duidelijk in de overeenkomst is opgenomen.
Het komt de kantonrechter daarnaast ook niet redelijk voor om die datum als uitgangspunt te nemen, omdat de werkgever in elk geval ook al vanaf 1 januari 2021 heeft kunnen profiteren van de door de werknemer afgeronde studie 1. Dat is door de werkgever ook niet betwist.
De werknemer heeft weliswaar nog opgemerkt dat de werkgever nog geen deugdelijke specificaties heeft verstrekt van de volgens de werkgever betaalde facturen ter hoogte van € 12.573 voor studie 2, maar verbindt daar verder geen rechtsgevolgen aan en gaat in zijn berekening zelf ook van dit bedrag uit. De kantonrechter sluit daar dan ook bij aan.
€ 23.627 terugbetalen
Dat betekent dat de vordering van de werkgever tot betaling van de studiekosten wordt toegewezen tot een bedrag van € 23.627. De gevorderde wettelijke rente is – als op de wet gegrond – ook toewijsbaar.
Bron: Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 19 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5560
Geen studiekostenbeding meer voor verplichte opleiding vanaf 1 augustus