Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van dwaling moet worden vooropgesteld dat niet in geschil is dat de tussen partijen gesloten beëindigingsovereenkomst is aan te merken als een vaststellingsovereenkomst. Als een misvatting blijkt te bestaan ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, is een beroep op dwaling mogelijk.
Werkneemster begreep inhoud overeenkomst
Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende gebleken dat de werkneemster de inhoud van de beëindigingsovereenkomst niet heeft begrepen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkneemster verklaard dat tijdens het gesprek op 18 maart 2022 is gesproken over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst en dat zij toen heeft gevraagd of zij een uitkering zou krijgen. De werkgever heeft de werkneemster hierover vervolgens geïnformeerd.
Op 21 maart 2022 heeft de werkgever de beëindigingsovereenkomst per e-mail aan de werkneemster toegezonden, met daarbij de afsluitende opmerking dat mocht de werkneemster nog vragen hebben, zij dit kan laten weten. De werkgeefster heeft vervolgens geen vragen gesteld waaruit kan worden afgeleid dat zij de inhoud van de beëindigingsovereenkomst niet begreep.
Integendeel; uit de Whatsapp-correspondentie over het ondertekenen van de overeenkomst blijkt geenszins dat de werkneemster niet begreep dat haar arbeidsovereenkomst zou eindigen. Zij vraagt op 23 maart 2022 zelf aan de werkgever wanneer haar de documenten, die zij kennelijk nog niet had ontvangen, worden toegestuurd om te ondertekenen.
Ook uit de e-mail van de werkneemster aan de werkgever van 1 april 2022, waarin zij vraagt om een eindafrekening, blijkt dat zij wel degelijk begrepen heeft dat haar arbeidsovereenkomst is geëindigd.
In Nederlands met elkaar gecommuniceerd
Verder heeft de werkgever onweersproken gesteld dat de werkneemster al vijftien jaar in Nederland is en zij altijd met elkaar in het Nederlands communiceerden. Uit de door de werkgever overgelegde Whatsapp-correspondentie tussen partijen blijkt ook dat de werkgever en de werkneemster gedurende het dienstverband in het Nederlands met elkaar communiceerden. Dat de werkneemster de Nederlandse taal in het geheel niet machtig is, volgt de kantonrechter daarom niet.
Beroep op dwaling slaagt niet
Toegegeven dat het wel bevreemdt dat in de beëindigingsovereenkomst een einddatum van 21 maart 2022 is opgenomen, terwijl de overeenkomst door de werkneemster pas op 24 maart 2022 is ondertekend – de werkneemster heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat sprake is van onwetendheid aan haar kant – maakt dit niet dat daarmee het beroep op dwaling slaagt.
Geen ontoelaatbare druk
Hoewel uit de correspondentie tussen partijen niet blijkt dat de werkgever de werkneemster heeft aangeraden juridisch advies in te winnen en de kosten daarvan voor haar rekening te nemen – partijen verschillen erover van mening of de werkgever tijdens het gesprek op 18 maart 2022 al dan niet tegen de werkneemster heeft gezegd zich te laten adviseren – is onvoldoende gebleken dat de werkgever ontoelaatbare druk op de werkneemster heeft uitgeoefend om de beëindigingsovereenkomst te ondertekenen.
Uit de gang van zaken blijkt niet dat de werkgever de werkneemster de mogelijkheid heeft onthouden desgewenst advies in te winnen over de consequenties van het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst of dat de werkgever de werkneemster heeft bewogen tot het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomst.
Informatie over gevolgen einde contract
De werkgever heeft de werkneemster geïnformeerd over de consequenties van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in het bijzonder met betrekking tot de WW-uitkering.
Geen misbruik van omstandigheden
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat (ook) geen sprake is van misbruik van omstandigheden.
Ter zitting heeft de werkneemster verwezen naar de uitspraak HR 5 februari 1999.De Hoge Raad heeft in die zaak geoordeeld dat van misbruik van omstandigheden met name sprake zal zijn indien:
- de werkgever wist of had moeten begrijpen dat de werknemer door bijzondere omstandigheden (zoals bijvoorbeeld afhankelijkheid of onervarenheid) bewogen werd tot het geven van instemming; en
- hij (toch) de instemming van de werknemer bevorderde terwijl hetgeen hij wist of had moeten begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden.
Niet gezegd kan worden dat de werkneemster in dit geval door bijzondere omstandigheden door de werkgever is bewogen tot het geven van instemming dan wel dat de werkgever de instemming van de werkneemster bevorderde, terwijl de werkgever wist of had moeten begrijpen dat zij haar daarvan had behoren te weerhouden.
Onjuiste informatie WW-uitkering
Wel is naar het oordeel van de kantonrechter komen vast te staan dat de werkgever de werkneemster onjuist heeft geïnformeerd over de ingangsdatum van haar WW-uitkering.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkgever verklaard dat hij de vraag van de werkneemster of zij (direct) recht heeft op een WW-uitkering bevestigend heeft beantwoord. Verder heeft de werkgever verklaard dat hij niet wist dat de werkneemster pas met ingang van 1 juni 2022 een WW-uitkering zou krijgen.
Dwaling aan kant werkneemster
Als gevolg van de onjuiste inlichtingen door de werkgever over de ingangsdatum van de WW-uitkering, is sprake van dwaling aan de zijde van de werkneemster. Nu het voor de werkneemster belangrijk was dat zij na het eindigen van haar arbeidsovereenkomst direct een uitkering zou ontvangen en zij de werkgever daar ook expliciet naar heeft gevraagd, is aannemelijk dat zij bij een juiste voorstelling van zaken niet met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 21 maart 2022, maar wel met een beëindiging per 1 juni 2022 akkoord zou zijn gegaan.
Volledige vernietiging onaanvaardbaar
De kantonrechter acht het, nu alleen ten aanzien van de ingangsdatum van de WW-uitkering sprake is van dwaling, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om over te gaan tot volledige vernietiging van de beëindigingsovereenkomst.
Einde contract op 1 juni 2022
De dwaling over de ingangsdatum van de WW-uitkering vormt reden om de beëindigingsovereenkomst gedeeltelijk te vernietigen, in die zin dat de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst niet op 21 maart 2022, maar op 1 juni 2022 wordt vastgesteld. Hiermee is ook het nadeel van de werkneemster opgeheven.
Loon tot 1 juni 2022
Dit betekent dat de kantonrechter het verzoek van de werkneemster tot betaling van het loon over de periode van 21 maart 2022 tot 1 juni 2022, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, toewijst. De verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente komen wegens de te late betaling van het loon op grond van de wet voor toewijzing in aanmerking. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
Onbetaald verlof en vakantie-uren
De werkneemster heeft verder verzocht de werkgever te veroordelen tot betaling van in totaal € 1.850,72 aan onbetaald verlof en vakantie-uren die de werkgever volgens de werkneemster ten onrechte met het loon heeft verrekend. Het verzoek is tijdens de mondelinge behandeling verminderd tot € 850 bruto. De werkgever heeft de verschuldigdheid van dit bedrag erkend en wordt daarom veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 3 oktober 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:8254