Een man in dienst bij de vrijwillige brandweer is tijdens bluswerkzaamheden betrokken geraakt bij een ernstig ongeval. Is de letselschadevergoeding voor deze brandweervrijwilliger loon?
De Hoge Raad geeft in een recent arrest een nadere uitleg van het smeerput-arrest uit 1983. De algemene leer was tot nu toe dat letselschadeuitkeringen geen loon vormden, tenzij sprake was van een bijzondere omstandigheid.
In arbeidsvoorwaarden opnemen, is nog geen loon
Tot nu toe was het de lijn dat sprake was van een ‘bijzondere omstandigheid’ als een letselschadevergoeding uit arbeidsvoorwaardelijke afspraken voortvloeit. De letselschadevergoeding is (was) dan toch belast.
De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat het al dan niet in de arbeidsvoorwaarden opnemen nog niet betekent dat er sprake is van loon. Relevant is of de werkgever in die arbeidsvoorwaarden meer toezegt dan de civielrechtelijke aansprakelijkheid. Is dat niet het geval, dan is geen sprake van loon.
Wat is de situatie?
De werknemer is in dienstbetrekking werkzaam bij de Veiligheidsregio (de werkgever). De werkgever heeft de werknemer aangesteld als vrijwilliger bij de brandweer.
Tijdens zijn in die hoedanigheid verrichte werkzaamheden is de werknemer betrokken geraakt bij een ongeval waaraan hij blijvend letsel en een blijvende bewegingsbeperking heeft overgehouden.
Op grond van een bepaling in een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling heeft de werkgever een ongevallenverzekering afgesloten voor degenen die als vrijwilliger bij de brandweer werkzaam zijn. Deze verzekering, met de werkgever als begunstigde, voorziet onder meer in een uitkering bij blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een dienstongeval.
Krachtens deze verzekering is in verband met de invaliditeit van de werknemer een letselschadevergoeding van € 32.375 toegekend. Deze letselschadevergoeding is aan de werknemer uitgekeerd onder inhouding van € 13.270,81 aan loonheffing.
Procedure bij het hof
De inspecteur is in hoger beroep opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de aan de brandweervrijwilliger gedane uitkering voor de toepassing van artikel 10 Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) niet tot het loon kan worden gerekend en de inhouding van loonheffing achterwege had moeten blijven.
Dit oordeel heeft de Rechtbank gebaseerd op de vaststelling dat de werkgever met het opnemen van de bepaling in de collectieve arbeidsvoorwaarden en het ter uitvoering van die bepaling afsluiten van de ongevallenverzekering, niet de leden van de vrijwillige brandweer heeft willen belonen maar daarmee vooral de aan de Veiligheidsregio opgedragen publieke taak heeft willen dienen.
Uitkering vindt grond in dienstbetrekking
Het hof heeft het hoger beroep van de inspecteur gegrond verklaard. Daartoe heeft het hof, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439, overwogen dat de werknemer het recht op vergoeding van de door hem geleden schade ontleende aan een rechtspositionele regeling zodat de uit dit recht voortvloeiende uitkering tot het loon behoort. Ook bij een publiekrechtelijke dienstbetrekking moeten uit een rechtspositionele regeling voortvloeiende uitkeringen worden aangemerkt als uitkeringen die hun grond vinden in de dienstbetrekking, aldus het hof.
Beoordeling middelen
Het eerste middel is gericht tegen het hiervoor weergegeven oordeel van het hof.
Geen loon, tenzij…
In het door het hof aangehaalde arrest van 29 juni 1983 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat door een werkgever in verband met diens aansprakelijkheid voor een aan zijn werknemer overkomen ongeval betaalde vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht – bijzondere omstandigheden uitgezonderd, zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst – niet zo zeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt.
Uitzondering op hoofdregel
Met de woorden “zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst” heeft de Hoge Raad tot uitdrukking gebracht dat op de hoofdregel – vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht worden niet als loon aangemerkt – een uitzondering kan worden gemaakt indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit.
Geen hogere vergoeding
Als de werkgever niet zo’n hogere vergoeding aan die erkenning verbindt, brengt de vastlegging in de arbeidsovereenkomst materieel geen verandering in de rechten die de werknemer als gevolg van het ongeval heeft. Dan is er ook geen reden om over de belastbaarheid van de vergoeding anders te oordelen dan als de werknemer ten aanzien van wie in de arbeidsovereenkomst niets is geregeld over een dergelijke vergoeding.
Indien bij of krachtens de arbeidsovereenkomst geen hogere vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht zijn voorzien dan bepaald worden door de op de werkgever rustende aansprakelijkheid, doet de uitzondering op de hoofdregel zich daarom niet voor.
De bestreden uitspraak berust op een andere, en dus onjuiste, rechtsopvatting. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
Ter vervulling publieke taak
Het tweede middel bevat de stelling dat deze vergoedingen niet tot het belastbare loon mogen worden gerekend indien zij zijn toegekend door werkgevers die werkzaamheden doen verrichten met het oog op hun publieke taak. Het middel is bij pleidooi aldus toegelicht dat aan werkzaamheden die ter vervulling van die publieke taak worden opgedragen vaak een verhoogd risico op ernstige letselschade is verbonden.
Niet zodanig andere positie
Deze omstandigheid brengt werkgevers met een publieke taak niet in een zodanig andere positie dan die van werkgevers in het algemeen dat voor de belastbaarheid van vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht zou moeten worden afgeweken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Het middel faalt.
Voor het overige falen de middelen.
Moeten de in de collectieve arbeidsvoorwaarden neergelegde verplichtingen van de werkgever worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid?
Oordeel Hoge Raad
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Na verwijzing moet worden onderzocht of de in de collectieve arbeidsvoorwaarden neergelegde verplichtingen van de werkgever moeten worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid.
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond;
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.