Heeft de werkgever gediscrimineerd door (het handhaven van) zijn beslissing de arbeidsovereenkomst met de werkneemster na 31 december 2019 niet te verlengen nadat zij op 24 juli 2019 had laten weten dat zij zwanger was?
Twijfels over functioneren
De werkgever heeft volgens de kantonrechter met de verklaringen en e-mail van een directielid en medewerkster voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de kant van de werkgever gedurende de twee maanden dat de werkneemster daadwerkelijk als Directie Assistente bij de organisatie heeft gewerkt (in juli en augustus 2019) zodanige twijfels zijn gerezen over haar functioneren dat zij eind juli 2019 weliswaar nog de proeftijd doorkwam maar dat in september 2019, toen de werkneemster met zwangerschapsklachten afwezig was, voor de werkgever inmiddels duidelijk was geworden dat het functioneren van de werkneemster – wanneer zij weer aanwezig zou zijn – niet in dien mate zou verbeteren dat haar arbeidsovereenkomst per 1 januari 2020 zou worden verlengd.
Tijdelijke invaller
Ook is door de werkgever aannemelijk gemaakt dat:
- de organisatie in het najaar van 2019 een jubileumfeest ging vieren waardoor – bij afwezigheid van de werkneemster – aan een medewerkster op het secretariaat tijdelijk extra ondersteuning moest worden geboden, zodat het begin oktober 2019 voor de hand lag een procedure te starten om passende ondersteuning aan te trekken; en
- deze extra ondersteuning na december 2019 niet langer nodig zou zijn. Dit is ook gebleken, nu de medewerkster als enige Directie Assistente werkt en inmiddels de vervulling van een aantal taken elders is ondergebracht terwijl de tijdelijke ondersteuning de werkgever eind 2019 heeft verlaten.
Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat:
- de werkneemster in het najaar van 2019 slechts kortstondig is vervangen omdat zij in die periode met zwangerschapsklachten afwezig was en de werkgever een tijdelijke invaller nodig had; en
- toen voor de werkgever al enige tijd vast stond dat zij na december 2019 niet met de werkneemster verder wilde gaan vanwege haar functioneren in juli en augustus 2019.
Zwangerschap speelde geen rol
Niet is gebleken dat de zwangerschap van de werkneemster enige rol van betekenis heeft gespeeld bij de in september 2019 door de werkgever genomen en aan de werkneemster medegedeelde (en nadien gehandhaafde) beslissing om haar arbeidsovereenkomst na 31 december 2019 niet te verlengen. Hierdoor is evenmin gebleken van discriminatie bij die beslissing. Hooguit zou gezegd kunnen worden dat de zwangerschapsafwezigheden van de werkneemster een rol hebben gespeeld (voor de werkgever zelfs aanleiding zijn geweest) om in oktober 2019 te gaan zoeken naar een tijdelijke invaller voor de werkneemster. Maar dat die gedraging legitiem was, daarover bestaat geen discussie; het gaat hier immers over de periode ná 31 december 2019.
College: verboden onderscheid
Het feit dat het College voor de Rechten van de Mens een jaar geleden wél tot het oordeel is gekomen dat de werkgever jegens de werkneemster verboden onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht maakt de slotsom van dit geding niet anders.
Letterlijke lezing
Het College overweegt met zoveel woorden dat zij haar oordeel baseert op de “letterlijke lezing” van het bericht van het directielid van 2 oktober 2019, terwijl zij de e-mail van het directielid van 13 december 2019 al even letterlijk neemt. Dat getuigt niet van een optimale methode van rechtsvinding en heeft in dit geval tot een uitkomst geleid, die niet kan worden gevolgd.
Beslissing
De werkgever heeft het discriminatieverbod niet geschonden door de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te verlengen, zo concludeert de kantonrechter.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 25 augustus 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8408