Als conversie wordt aangenomen, had de werknemer binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd de kantonrechter moeten verzoeken deze opzegging te vernietigen. De werknemer heeft dat niet gedaan maar bij de kantonrechter (onder meer) wedertewerkstelling (na betermelding), loondoorbetaling, achterstallig loon en betaling van verblijfskosten gevorderd.
De kantonrechter heeft geen conversie aangenomen en de gevorderde wedertewerkstelling en loondoorbetaling toegewezen. Het hof sluit zich daarbij aan. Het vonnis van de kantonrechter blijft in stand.
Wat is de situatie?
De werknemer is in 2015 in dienst getreden van de werkgever (als opvolgend werkgever). In een brief gedateerd 17 november 2017 heeft de werkgever het volgende aan de werknemer medegedeeld:
“(..) Op 19 december 2017 loopt uw tijdelijke arbeidsovereenkomst af. Zoals wij inmiddels hebben besproken, wordt deze overeenkomst niet verlengd. Uw laatste werkdag is derhalve 18 december 2017. Met deze brief bevestigen wij dan ook het beëindigen van uw dienstverband. (..)”
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
Partijen zijn het er over eens dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de aanzegging van de werkgever in de brief van 17 november 2017 dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege niet zou worden verlengd, is geconverteerd in een opzegging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Het hof is van oordeel dat de aanzegging van de werkgever dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd geen rechtsgevolg heeft en niet is geconverteerd in een opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Het hof sluit zich bij deze motivering van de kantonrechter aan en neemt deze over. De werkgever heeft daartegen niets steekhoudends ingebracht. In aanvulling daarop benadrukt het hof nog het volgende.
Werknemer vat aanzegging niet op als opzegging
Ketenregeling
De werknemer heeft in reactie op het in de brief van 17 november 2017 (en daarop gevolgde brief van 28 november 2017) van de werkgever verwoorde standpunt dat de arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd en dus eindigt, bij brief 8 december 2017 aan de werkgever medegedeeld dat op grond van de ketenregeling de laatste (derde) opvolgende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen partijen is omgezet naar een overeenkomst van onbepaalde tijd en hij daarom aan het werk kon blijven.
De werknemer heeft daarmee duidelijk kenbaar gemaakt aan de werkgever de aanzegging niet op te vatten als een opzegging.
Niet hoeven begrijpen als opzegging
Uit de reactie van de werkgever van 12 december 2017 daarop blijkt dat de werkgever zich expliciet op het standpunt stelde dat van opvolgend werkgeverschap geen sprake was en dat de arbeidsovereenkomst (van rechtswege) zou eindigen op 19 december 2017 doordat de arbeidsovereenkomst niet door de werkgever werd verlengd.
Ook tegen de achtergrond van deze mailwisseling heeft de werknemer de mededeling op 17 november 2017 niet hoeven begrijpen als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. De door de werkgever bij memorie van grieven aangedragen argumenten inhoudende dat de werknemer vanaf 19 december 2017 geen werkzaamheden voor de werkgever meer heeft verricht en een WW-uitkering heeft aangevraagd maken dit niet anders. Daaruit kan namelijk niet worden afgeleid dat de werknemer, zoals de werkgever stelt, daadwerkelijk heeft begrepen dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. Deze grief faalt.
Loonvordering
De kantonrechter heeft ook overwogen dat partijen met elkaar moeten bekijken wie – de werkgever of UWV – gedurende welke periode verantwoordelijk is (geweest) voor de (te verrichten) betalingen aan de werknemer. Vaststaande betalingsverplichtingen van het UWV zullen dus in mindering moeten strekken op de loonvordering.
Er is geen aanleiding om daarnaast ook in het kader van het beroep op matiging rekening te houden met de mogelijke aanspraak op een WW- of ZW-uitkering.
De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot doorbetaling van het loon vanaf 19 december 2017.
Het hoger beroep faalt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de werkgever af.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 1 juni 2021,ECLI:NL:GHARL:2021:5640