De werkgever kan niet worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding, maar wordt wel veroordeeld tot een verhoogde vergoeding naast een transitievergoeding.
De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst op 26 januari 2021 opgezegd omdat zijn werkgever hem sinds 1 januari 2020 geen salaris meer betaald en geen re-integratie-inspanningen heeft verricht. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding omdat werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen omdat daarvoor in de wet geen rechtsgrond staat bij opzegging door de werknemer. Het subsidiaire verzoek om een vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 BW wordt wel toegewezen. Die vergoeding wordt met inachtneming van lid 5 van dat artikel op een hoger bedrag vastgesteld.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding en een billijke vergoeding dan wel een gefixeerde vergoeding in de zin van artikel 7:677 lid 2 BW.
Transitievergoeding
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever door de werknemer is opgezegd.
De kantonrechter overweegt dat een zeer belangrijke, zo niet de belangrijkste verplichting van een werkgever is om het reguliere maandloon volledig en tijdig te voldoen. De werknemer heeft zonder reden zijn loon vanaf 1 januari 2020 niet ontvangen en ook geen loon doorbetaald gekregen tijdens zijn ziekte die op 3 februari 2020 intrad. Daar komt bij dat de werkgever de werknemer niet heeft opgeroepen om bij de bedrijfsarts te verschijnen en ook geen gevolg heeft gegeven aan het vonnis in kort geding van 9 april 2020.
Volgens de kantonrechter maken deze omstandigheden dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van de werkgever. Dit betekent dat de werkgever een transitievergoeding verschuldigd is en zal worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding tot een bedrag van € 13.252,58, zijnde het bedrag dat door de werknemer is gevorderd.
Billijke vergoeding
Uit de wet volgt dat een billijke vergoeding kan worden toegekend als de arbeidsovereenkomst op verzoek van werkgever of werknemer wordt ontbonden, of als de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt, indien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever.
De wet voorziet niet in een mogelijkheid om een billijke vergoeding toe te kennen als de arbeidsovereenkomst door een werknemer is opgezegd wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De verzochte billijke vergoeding kan de kantonrechter dan ook niet toewijzen.
Vergoeding vanwege dringende reden
Nu het verzoek om de werkgever te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding wordt afgewezen, komt de kantonrechter toe aan het subsidiaire verzoek van de werknemer om een vergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW toe te kennen.
Op grond van dat artikel is de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
Dringende redenen voor de werknemer zijn zodanige omstandigheden die maken dat van de werknemer redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het niet tijdig voldoen van het loon kan een dringende reden zijn.
Salaris niet betaald
De kantonrechter vindt dat de werkgever aan de werknemer een dringende reden voor het nemen van ontslag heeft gegeven doordat zij vanaf januari 2020 – ook na daartoe te zijn veroordeeld door de kantonrechter in kort geding – het salaris van de werknemer niet heeft betaald. Daarnaast heeft de werkgever na de ziekmelding van de werknemer geen re-integratie-inspanningen verricht. De werknemer zag zich hierdoor genoodzaakt om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, zodat hij een Ziektewetuitkering kon ontvangen.
Vergoeding verschuldigd
Nu de werkgever de werknemer een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en de werknemer van die bevoegdheid (bij brief van 26 januari 2021) gebruik heeft gemaakt, is de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren zodat dat bedrag (€ 4.464,30 bruto) in ieder geval voor toewijzing in aanmerking komt.
Hoger bedrag
De werknemer heeft verzocht deze vergoeding op een hoger bedrag vast te stellen. Gelet op het handelen en nalaten van de werkgever, op basis waarvan hiervoor de dringende reden is vastgesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om van die mogelijkheid gebruik te maken en om de vergoeding billijkheidshalve op een hoger bedrag vast te stellen.
De kantonrechter vindt dat, nu de werkgever grovelijk de verplichtingen niet is nagekomen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, de werknemer daarvoor naar billijkheid gecompenseerd moet worden tot het volledige salaris (inclusief vakantiegeld maar exclusief provisie) dat hij had kunnen ontvangen indien hij niet ziek was geweest.
De werkgever is bij kort geding vonnis al veroordeeld om aan de werknemer 70 procent van zijn salaris te betalen vanaf 3 februari 2021 tot en met de laatste dag van de arbeidsovereenkomst (26 januari 2021), althans de dag waarop zijn Ziektewetuitkering is ingegaan (8 januari 2021).
Over de periode 26 januari 2021 tot 1 maart 2021 is hiervoor overwogen dat de werkgever een gefixeerde vergoeding moet betalen ter hoogte van het volledige loon over die periode. Over de periode van 1 maart 2021 tot en met (uiterlijk) 31 januari 2022 (datum 104 weken arbeidsongeschikt) ontvangt de werknemer een Ziektewetuitkering.
Het voorgaande komt erop neer dat de verhoging van de gefixeerde vergoeding bestaat uit 30 procent salaris over de perioden 3 februari 2021 tot en met 26 januari 2021 (€ 13.573,79 bruto) en 1 maart 2021 tot en met 31 januari 2022 (€ 12.686,06 bruto). De totale toe te wijzen vergoeding, inclusief de gefixeerde vergoeding op grond van lid 2, bedraagt dan ook € 30.724,15 bruto.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter:
- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van een transitievergoeding van € 13.252,58, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 februari 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van een vergoeding van € 30.724,15 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag van de gehele betaling.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 19 mei 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4530