Nu de werkgever werknemer niet over zijn vakantierechten heeft geïnformeerd, hem niet in staat heeft gesteld de dagen op te nemen en niet op de gevolgen heeft gewezen komt de werkgever geen beroep toe. De vordering van de werknemer tot betaling van de opgebouwde vakantie-uren wijst de kantonrechter dan ook toe.
Wat is de situatie?
De werknemer heeft in de periode 1 oktober 2011 tot 1 juli 2020 op oproepbasis werkzaamheden voor de werkgever verricht. De werkzaamheden van de werknemer bestonden uit het begeleiden van expats bij het aarden in Nederland.
Door de uitbraak van het Covid-19 virus begin 2020 vielen de werkzaamheden voor de werkgever stil. De werknemer werd daarna niet meer opgeroepen.
Op 30 april 2020 heeft de werknemer in een telefoongesprek met de directeur van de werkgever, gevraagd hoe het zit met zijn opgebouwde vakantie-uren van de afgelopen jaren.
Op 18 mei 2020 heeft de werkgever de werkrelatie met de werknemer per 1 juli 2020 opgezegd wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
De werkgever heeft met de betaling van juni 2020 een bedrag van € 966 netto overgemaakt voor opgebouwde vakantie-uren over de periode 1 januari 2019 tot 1 juli 2020. Op 20 juli 2020 heeft de werkgever een bedrag van € 1.973,08 netto aan de werknemer overgemaakt voor opgebouwde vakantie-uren over de periode vanaf 1 januari 2015.
Betaling opgebouwde vakantie-uren
De werknemer vordert dat de kantonrechter de werkgever veroordeelt tot betaling van € 4.000,60 netto, bestaande uit de opgebouwde vakantie-uren over de periode van 1 oktober 2011 tot 1 juli 2020 minus de door de werkgever betaalde bedragen van € 966 netto en € 1.973,08 netto en vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50 procent en de wettelijke rente over de gevorderde bedragen.
De werknemer legt aan zijn vordering ten grondslag dat nu de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2020 door de werkgever is beëindigd hij op grond van artikel 7:641 lid 1 BW aanspraak maakt op uitbetaling van de gedurende het dienstverband opgebouwde vakantie-uren. Op grond van artikel 7:625 BW maakt de werknemer ook aanspraak op de wettelijke verhoging van 50 procent over dit bedrag.
De werknemer stelt zich op het standpunt dat de werkgever op grond van Europese en daaruit voortvloeiende Nederlandse rechtspraak geen beroep kan doen op verjaring of verval van de opgebouwde wettelijke vakantie-uren.
Geen arbeidsovereenkomst
De werkgever betwist de vordering en voert daartoe als volgt aan. Tussen partijen is nooit een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Het ging om korte werkweken en de werknemer mocht de verzochte werkzaamheden weigeren en dat deed hij ook regelmatig. Er was geen sprake van een aaneengesloten periode vanaf 2011 waarover de werknemer werkzaamheden heeft verricht voor de werkgever, zodat de arbeidsovereenkomsten telkens al waren beëindigd waardoor het verval en/of de verjaring van de opgebouwde niet-genoten vakantiedagen veel eerder is ingetreden.
Verjaring/verval vakantiedagen
Subsidiair voert de werkgever aan dat de vorderingen over de jaren 2011 tot en met 2014 op grond van artikel 7:642 BW (een rechtsvordering tot toekenning van vakantie verjaart door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan) zijn verjaard. De werkgever beroept zich verder op de vervaltermijn van artikel 7:640a BW (aanspraak vervalt zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven).
De werkgever wijst in dit verband op het arrest van het Europese Hof van Justitie Mascheck/Magistratsdirektion der Stadt Wien, ECLI:EU:C:2016:576, en een beslissing van de rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2020:1361.
Geen nuttig rustgevend effect
Nu de werknemer hoogstens gedurende een kwart van de gebruikelijke uren per werkweek/maand werkzaamheden voor de werkgever verrichtte, was hij voor driekwart deel met onbetaald verlof. Daarbij was de werknemer op oproepbasis beschikbaar en kon hij de werkzaamheden weigeren wanneer hij dat wilde, zodat de vakantie-uren met terugwerkende kracht niet zouden hebben geleid tot een nuttig rustgevend effect waarvoor vakantieverlof is bedoeld.
Nu uitbetaling van de vakantie-uren slechts betrekking heeft op een financieel belang moet de vordering volgens de werkgever worden afgewezen.
Recht op uitbetaling?
De vraag die in deze zaak voorligt is of de werknemer recht heeft op uitbetaling van de niet-genoten vakantie-uren over de jaren 2011 tot en met 2014.
De werkgever voert aan dat geen sprake was van een arbeidsovereenkomst. De werknemer stelt zich op het standpunt dat hij de werkzaamheden telkens in persoon moest uitvoeren en hierbij de aanwijzingen en instructies van de werkgever moest opvolgen.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter overweegt als volgt.
De werknemer heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij de werkzaamheden persoonlijk moest verrichten. Verder heeft de werkgever onvoldoende weersproken dat de werknemer haar aanwijzingen en instructies moest opvolgen.
De kantonrechter concludeert op grond hiervan dan ook dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.
Niet-genoten wettelijke vakantie-uren
Ten aanzien van de niet-genoten wettelijke vakantie-uren geldt het volgende. De werknemer stelt zich op het standpunt dat hij recht heeft op uitbetaling van de opgebouwde vakantie-uren en dat de verval- en de verjaringstermijn buiten beschouwingstermijn buiten beschouwing moeten worden gelaten, omdat de werkgever niet heeft aangetoond dat zij de werknemer op enig moment op de opgebouwde vakantie-uren heeft gewezen.
De werkgever betwist het voorgaande en stelt dat de vakantie-uren zijn vervallen, aangezien het opnemen van vakantie-uren in de situatie van de werknemer geen nuttig effect zou hebben gehad.
De werkgever heeft erkend dat hij niet wist hoe het zat met het recht op (en verval van) vakantiedagen en de werknemer daar ook niet op heeft gewezen. Ook de werknemer was daar tot begin 2020 niet van op de hoogte.
Tijdig en nauwkeurig informeren
In de uitspraken van het Europese Hof van Justitie van 6 november 2018 (ECLI:EU:C:2018:874, Max Planck/Shimizu) en (ECLI:EU:C:2018:872, Kreuziger/Land Berlin) is bepaald dat de werkgever de werknemer op nauwkeurige wijze en tijdig moet informeren over zijn vakantierechten, zodat deze daar nog gebruik van kan maken, bij gebreke waarvan het recht op vakantie en/of een financiële vergoeding voor niet-opgenomen dagen niet komt te vervallen.
Recht op jaarlijkse vakantie met behoud loon
Het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als wezenlijk beginsel van de Europese Unie heeft een dwingend karakter en is voor alle werknemers vastgelegd in artikel 31 lid 2 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze bepaling verleent aan werknemers rechtstreeks een recht dat zij als zodanig kunnen doen gelden in een geschil tussen hun werkgever in een situatie die onder het Unierecht en binnen de werkingssfeer van het Handvest past.
Geen beroep op verval/verjaring vakantiedagen
Nu de werkgever de werknemer niet over zijn vakantierechten heeft geïnformeerd, hem niet in staat heeft gesteld de vakantiedagen op te nemen en hem niet over de gevolgen van het niet opnemen heeft geïnformeerd, komt de werkgever geen beroep op het verval/de verjaring van vakantiedagen toe.
Het beroep van de werkgever op het arrest Maschek/Magistratsdirektion der Stadt Wien maakt deze beslissing niet anders. In dit arrest – evenals in het vonnis van de rechtbank Gelderland – betrof het een uitspraak over een werknemer die zich niet naar de arbeidsplaats mocht begeven en waarvan het loon werd doorbetaald. Van een dergelijke gang van zaken was in casu geen sprake.
Geen onbetaald verlof
De werknemer werkte weliswaar parttime voor de werkgever, maar dit betekent niet dat de dagen van de week waarop hij niet voor de werkgever werkte als onbetaald verlof kan worden gezien waardoor vakantie geen rustgevend effect zou hebben gehad.
Niet-genoten vakantie-uren betalen
De vordering tot betaling van de opgebouwde vakantie-uren vanaf 1 oktober 2011 tot 1 januari 2015 wijst de kantonrechter toe.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van de niet-genoten vakantie-uren over de periode van 1 oktober 2011 tot 1 juli 2020 minus de al door de werkgever betaalde bedragen van € 966 netto en € 1.973,08 netto, te vermeerderen met 20 procent wettelijke verhoging en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 juli 2020 tot aan de dag van de gehele betaling.
Aandachtspunt: tijdig informeren!
Je kunt er op grond van deze uitspraak op 1 juli niet automatisch vanuit gaan dat de dan nog over het vorige jaar openstaande, niet genoten wettelijke vakantiedagen zijn komen te vervallen. Informeer de werknemers aan het begin van het nieuwe jaar er tijdig op of en zo ja, welk wettelijk tegoed nog bestaat, geef je werknemers de kans deze dagen nog voor 1 juli op te nemen en wijs ze op de gevolgen als ze dat niet doen (verval).
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 10 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:4427