De kantonrechter oordeelt dat er met drie maanden is verlengd. Partijen hebben voor afloop van het contract over een verlenging van drie maanden gesproken en dit is op 1 en 2 september 2020 schriftelijk aan de werknemer bevestigd.
De werknemer heeft toen niet gezegd dat hij (toch) niet akkoord was, is blijven doorwerken en heeft op 16 september 2020 nog aan de werkgever bevestigd dat hij de nieuwe arbeidsovereenkomst zou tekenen. Pas daarna heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was verlengd met zeven maanden.
Instemming werknemer
Met deze gang van zaken is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende komen vast te staan dat werknemer heeft ingestemd met een verlenging van drie maanden, althans dat de werkgever daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. De arbeidsovereenkomst is daarom rechtsgeldig geëindigd op 1 december 2020 en de verzoeken van de werknemer wijst de kantonrechter af.
De kantonrechter wijst het gevorderde achterstallig salaris wel toe, omdat het loon onterecht is stopgezet. De stagnatie in de re-integratie is niet te beschouwen als het belemmeren daarvan in de zin van de wet.
Wat is de situatie?
De werknemer is op 1 februari 2020 voor de bepaalde tijd van zeven maanden, tot 1 september 2020, in dienst getreden bij de werkgever
In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op 1 september 2020, dat deze bepaling moet worden opgevat als een aanzegging en dat partijen met ondertekening van de overeenkomst verklaren dat hiermee rechtsgeldig is aangezegd.
Drie maanden verlengen
In augustus 2020 heeft de werkgever de werknemer gezegd dat hij de arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden wilde verlengen.
Bij brief van 1 september 2020 heeft de werkgever aan de werknemer bevestigd dat zijn arbeidsovereenkomst met drie maanden, tot 1 december 2020, wordt verlengd en is de werknemer verzocht de meegezonden mutatie getekend retour te sturen.
Bij e-mail van 1 september 2020 heeft de werknemer aan de werkgever notulen van een gesprek gestuurd. De werkgever heeft diezelfde dag de notulen – voorzien van zijn aanvullingen/correcties – retour gestuurd aan de werknemer . Eén van de aanvullingen die de werkgever heeft gedaan is: ‘Zoals besproken loopt jouw huidige arbeidsovereenkomst tot 1 december 2020. Uiterlijk 31 oktober 2020 wil ik je uitsluitsel geven over de voortzetting daarvan. (…)’.
Op 2 september 2020 heeft de Office Manager van de werkgever de mutatie van de arbeidsovereenkomst ook per e-mail aan de werknemer gestuurd met het verzoek die, indien akkoord, ondertekend retour te sturen.
Yes, doe ik
Op 16 september 2020 heeft de werkgever de werknemer schriftelijk verzocht de contractverlenging/mutatie getekend retour te sturen, waarna de werknemer diezelfde dag, als reactie op die e-mail van de werkgever, antwoordde: ‘Yes, doe ik’.
Mutatie niet getekend
Op 18 september 2020 heeft de werknemer de werkgever laten weten dat er volgens hem een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden is ontstaan, omdat hij de mutatie niet heeft getekend.
Op 21 en 23 september 2020 hebben de werkgever en de werknemer telefonisch gesproken over de (duur van de) verlenging van de arbeidsovereenkomst. Deze gesprekken zijn zonder medeweten van de werknemer opgenomen door de werkgever.
Ziekgemeld
Op 8 oktober 2020 heeft de werkgever de werknemer laten weten dat de arbeidsovereenkomst per 1 december 2020 zou eindigen. De werknemer heeft zich daarna ziekgemeld.
Op 14 oktober 2020 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat de werknemer beperkingen had die deels verband hielden met het werk, en is een interventieperiode van twee weken geadviseerd om de gerezen problemen op te lossen, zo nodig met behulp van een onafhankelijke professional zoals een mediator.
Mediator
Bij e-mail van 16 oktober 2020 heeft de werkgever de werknemer uitgenodigd voor een gesprek, waarna hij liet weten dat hij de contacten via een mediator wil laten lopen.
Op 19 oktober 2020 heeft de werkgever de werknemer uitgenodigd voor een gesprek op 21 oktober 2020. Daarbij is aangegeven dat de werkgever geen reden ziet om een mediator in te schakelen en is gewaarschuwd voor een loonstop indien de werknemer aan de uitnodiging geen gehoor zou geven.
Loonstop
De werknemer heeft daarop herhaald dat hij alleen met een mediator in gesprek wil. De werkgever heeft de werknemer vervolgens op straffe van een loonstop uitgenodigd voor een gesprek op 22 oktober 2020 en, toen hij daarop niet reageerde, voor een online gesprek op 23 oktober 2020.
De werknemer heeft aan deze oproepen geen gehoor gegeven, waarna het salaris per 22 oktober 2020 is stopgezet door de werkgever.
Bij brief van 28 oktober 2020 heeft de werkgever de werknemer aangezegd dat de arbeidsovereenkomst per 1 december 2020 zal eindigen.
Eindafrekening
In december 2020 heeft de werkgever een eindafrekening opgesteld en uitbetaald, waarop het salaris over november is ingehouden en een bedrag van € 1.250 netto in mindering is gebracht.
Naar de rechter
De werknemer verzoekt de kantonrechter onder meer:
- een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2020 met zeven maanden is verlengd tot 1 april 2021;
- vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever;
- de werkgever te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris van € 620,16 en € 2.240,10 wegens een onterecht opgelegde loonstop in oktober en november 2020, en een bedrag van € 1.250 netto wegens onterechte inhouding op het loon van november 2020, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf het moment van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer heeft aan zijn verzoeken het volgende ten grondslag gelegd. De werknemer is nooit akkoord gegaan met een contractverlenging van drie maanden. Doordat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet uiterlijk een maand voor de einddatum van 1 september 2020 schriftelijk heeft aangezegd, is de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:668 lid 4 sub a BW met zeven maanden verlengd tot 1 april 2021. De opzegging van de arbeidsovereenkomst moet daarom per 1 december 2020 worden vernietigd en de werkgever moet worden veroordeeld tot doorbetaling van salaris en tot wedertewerkstelling van de werknemer.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever verweert zich tegen de verzoeken. Hij voert aan dat zij in augustus 2020 mondeling met de werknemer een verlenging van drie maanden is overeengekomen en dat de werknemer dat in de telefoongesprekken van 21 en 23 september 2020 ook heeft erkend.
Van een stilzwijgende verlenging van de arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden is (dus) geen sprake. De arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig geëindigd per 1 december 2020, zodat de verzoeken van de werknemer moeten worden afgewezen.
Het verzoek tot achterstallig salaris moet worden afgewezen omdat de werkgever terecht tot een loonstop is overgegaan.
Wat oordeelt de rechter?
Het gaat in deze zaak met name om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van (achterstallig) salaris en wedertewerkstelling van de werknemer.
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen met zeven maanden is verlengd tot 1 april 2021, zoals de werknemer stelt, of dat de arbeidsovereenkomst met drie maanden is verlengd en van rechtswege afliep op 1 december 2020, zoals de werkgever heeft aangevoerd.
De werknemer stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst met zeven maanden is verlengd, omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet tijdig schriftelijk heeft aangezegd. Daarom wordt er van rechtswege wordt verlengd met dezelfde duur (in dit geval: zeven maanden) waarvoor de arbeidsovereenkomst was aangegaan.
Geen schriftelijk aanbod
De kantonrechter volgt de werknemer in zijn standpunt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet tijdig op de in artikel 7:668 lid 1 BW voorgeschreven wijze heeft aangezegd. Vaststaat immers dat de werkgever heeft nagelaten voor afloop van de arbeidsovereenkomst een schriftelijk aanbod tot verlenging te doen. Dat daar in augustus 2020 wel mondeling over is gesproken, kan de werkgever niet baten. In de wet is de eis opgenomen dat de aanzegging schriftelijk moet worden gedaan, zodat een mondelinge aanzegging niet geldig is.
Nieuwe aanzegplicht
Het argument van de werkgever dat in artikel 1.3 van de arbeidsovereenkomst al een geldige aanzegging is gedaan, slaagt niet. Daarin is immers aangezegd dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de bepaalde tijd niet zou worden verlengd.
Indien de werkgever, zoals in dit geval, de arbeidsovereenkomst vervolgens alsnog wil voortzetten, ontstaat naar het oordeel van de kantonrechter een nieuwe plicht om (tijdig en schriftelijk) aan te zeggen dat de arbeidsovereenkomst toch wordt voortgezet. Alleen op die wijze kan aan de bedoeling van wetgever bij de aanzegplicht – om de werknemer tijdig en schriftelijk uitsluitsel te geven of de arbeidsovereenkomst al dan niet wordt voorgezet – worden voldaan.
Mondelinge overeenstemming
De schending van de aanzegplicht door de werkgever leidt er in dit geval echter niet toe dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege met zeven maanden is verlengd. De kantonrechter volgt de werkgever namelijk in haar standpunt dat partijen mondeling overeenstemming hebben bereikt over een verlenging voor de duur van drie maanden.
Niet voldoende betwist
De kantonrechter leidt dit af uit het feit dat er, zoals door de werknemer is erkend, al in augustus 2020 is gesproken over een verlenging van drie maanden. Volgens de werkgever is daarbij aan de werknemer te kennen gegeven dat er alleen bereidheid bestaat tot een verlenging van drie maanden (en anders niet). Dit is door de werknemer niet (voldoende) betwist.
Schriftelijke bevestiging
De verlenging van drie maanden is vervolgens schriftelijk bevestigd op 1 september 2020 in de gecorrigeerde notulen en een bevestigingsbrief en op 2 september 2020 in een e-mail waarin de werknemer wordt verzocht de mutatie te tekenen. De werknemer heeft op geen van deze berichten (afwijzend) gereageerd, bijvoorbeeld door te laten weten dat hij (toch) niet akkoord was. Integendeel, hij heeft de daaropvolgende periode zonder protest doorgewerkt, waarna hij op 16 september 2020 aan de werkgever de toezegging deed de mutatie ondertekend retour te sturen (‘Yes, doe ik’).
Gerechtvaardigd vertrouwen
De hiervoor geschetste gang van zaken wijst er volgens de kantonrechter op dat partijen het – anders dan door de werknemer is bepleit – wel degelijk eens zijn geworden over een verlenging van drie maanden, althans dat de werkgever daar, gelet op de gedragingen en uitlatingen van de werknemer in de periode tot 18 september 2020, gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
De conclusie is dat de arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden is verlengd en op 1 december 2020 van rechtswege is geëindigd. De primaire verzoeken van de werknemer worden daarom afgewezen.
Onterechte loonstop?
Tegen het verzoek van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot betaling van achterstallig salaris wegens een onterecht opgelegde loonstop, heeft de werkgever aangevoerd dat de loonstop terecht is opgelegd, omdat de werknemer ondanks waarschuwingen bleef weigeren het advies van de bedrijfsarts op te volgen om met de werkgever in gesprek te gaan.
De werknemer heeft daar tegenin gebracht dat hij vanwege de opstelling van de werkgever alleen met een mediator erbij in gesprek wilde en dat juist de werkgever in strijd met haar verplichtingen heeft gehandeld door dit advies van de bedrijfsarts niet op te volgen.
Mediator inschakelen
De kantonrechter is van oordeel dat van de werkgever verlangd had mogen worden een mediator in te schakelen.
Het verzoek van de werknemer om een mediator in te schakelen was gelet op het advies van de bedrijfsarts niet onbegrijpelijk of onredelijk. Daarbij komt dat de commotie (en conflictsituatie) die er over de contractverlenging is geweest, mede heeft kunnen ontstaan omdat de werkgever haar wettelijke aanzegplicht heeft geschonden, de kwestie rommelig verliep en de werkgever het mutatieformulier (te) laat heeft gestuurd.
In het licht hiervan had de werkgever zich wat meer richting de werknemer mogen opstellen en was een loonstoop in dit geval niet terecht.
Het verzoek van de werknemer tot betaling van € 2.860,26 bruto (€ 620,16 + € 2.240,10) wijst de kantonrechter daarom toe.
Het verzoek van de werknemer tot betaling van € 1.250 netto wordt ook toegewezen.
Wettelijke verhoging en rente
Omdat het salaris door de inhoudingen van de werkgever te laat is betaald, zal de wettelijke verhoging over de toe te wijzen bedragen worden toegewezen. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de verhoging te matigen tot 25 procent. De wettelijke rente wordt toegewezen zoals verzocht.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen € 2.860,26 bruto en € 1.250 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25 procent en wettelijke rente daarover vanaf het moment van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele betaling;
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 6 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3257