Met ingang van 1 januari 2020 is geen sprake meer van een aangepaste berekening na 10 jaar dienstverband of voor werknemers ouder dan 50 jaar. Dit leidt tot een flink lagere transitievergoeding voor werknemers ná 1 januari 2020, dan waar zij recht op zouden hebben vóór 1 januari 2020.
In de casus gaat het om een werknemer die op 24 december 2019 een verzoek heeft gedaan tot beëindiging van het slapend dienstverband. Het feit dat het slapend dienstverband niet voor begin 2020 is beëindigd, en daarom niet de gehele transitievergoeding wordt gecompenseerd, komt voor rekening van de werkgever, aldus de kantonrechter.
Wat is de situatie?
Een man is op 29 oktober 2001 bij de werkgever in dienst getreden als pijpfitter.
De man is op 30 juli 2013 arbeidsongeschikt geraakt als gevolg van een ongeval op de werkvloer.
In de brief van 24 december 2019 verzoekt de werknemer aan de werkgever om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen onder uitbetaling van een transitievergoeding. Bij deze brief is een beëindigingsovereenkomst gevoegd, waarin een transitievergoeding is opgenomen van € 15.874,56.
In de brief meldt de gemachtigde dat zij graag uiterlijk maandag 30 december 2019 verneemt of de werkgever bereid is om het beëindigingsvoorstel te aanvaarden.
Op maandag 30 december 2019 reageert een medewerker van het bedrijf per e-mail met de melding dat de e-mail en de aangetekende brief zijn ontvangen en dat deze zijn doorgestuurd aan de advocaat van de werkgever.
Op 20 januari 2020 laat de gemachtigde van de werkgever bij brief weten dat het bedrijf bereid is om medewerking te verlenen aan de beëindiging van het dienstverband onder betaling van een transitievergoeding van € 3.739,23.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de voorwaarden waaronder het dienstverband van de werknemer zal worden beëindigd.
Vordering werknemer
De werknemer vordert primair tot medewerking aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met toekenning van de transitievergoeding van € 15.874,56 bruto,
Aan zijn vordering legt de werknemer het volgende ten grondslag. Op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella-uitspraak) is de werkgever gehouden om mee te werken aan beëindiging van een slapend dienstverband met betaling van de transitievergoeding, berekend op basis van de rekenwijze van voor 1 januari 2020.
De omstandigheid dat de werkgever mogelijk een deel van de transitievergoeding niet krijgt gecompenseerd van het UWV, op basis van de Wet compensatie transitievergoeding, komt voor rekening van de werkgever.
De werknemer heeft namelijk tijdig een voorstel gedaan om tot beëindiging over te gaan. Dat dit niet voor 1 januari 2020 tot overeenstemming heeft geleid komt voor risico van de werkgever, omdat deze het dienstverband zo lang heeft laten slapen.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever heeft de vordering betwist en heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
In de Xella-uitspraak heeft de Hoge Raad de betaling van de transitievergoeding gekoppeld aan de Wet compensatieregeling transitievergoeding. Omdat partijen niet voor 1 januari 2020 overeenstemming hebben bereikt krijgt de werkgever slechts de transitievergoeding gecompenseerd op basis van de rekenmethodiek die vanaf 1 januari 2020 geldt, door de werkgever berekend op € 3.739,23.
De werkgever moet slechts deze vergoeding uitbetalen aan de werknemer. Het is namelijk niet aan hem te wijten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt voor 1 januari 2020. Omdat hij pas een dag voor kerst, te weten: een periode waarin veel bedrijven gesloten zijn, een voorstel heeft gedaan aan de werkgever, kon namelijk in redelijkheid niet van de werkgever worden gevraagd dat hij hier voor 1 januari 2020 overeenstemming over kon bereiken.
Verder voert de werkgever aan dat hij zich heeft opgesteld als goed werkgever omdat hij bereid was om in te stemmen met beëindiging.
Vordering werkgever
Voor het geval wordt geoordeeld dat de werkgever een transitievergoeding hoger dan € 3.739,23 bruto moet betalen, vordert de werkgever in reconventie:
- te bepalen dat dit bedrag op de derdenrekening van haar gemachtigde moet worden gestort;
- onder gelijktijdige verplichting van de werkgever om direct na betaling van dit bedrag een verzoek in te dienen bij het UWV in het kader van de compensatieregeling; en
- afhankelijk van de uitkomst van dit verzoek:
over te gaan tot betaling aan de werknemer van het netto equivalent van het bruto aan de werknemer toegekende bedrag, indien dit bedrag ook daadwerkelijk wordt gecompenseerd door UWV;
dan wel dat dit brutobedrag aan de werkgever moet worden terugbetaald indien een compensatieverzoek wordt afgewezen.
Aan de vordering legt de werkgever ten grondslag dat hij slechts gehouden is om de transitievergoeding die het UWV compenseert aan de werknemer te betalen.
De werknemer heeft deze vordering betwist. De wettelijke transitievergoeding is steeds het uitgangspunt van de Hoge Raad ter vaststelling van de vergoeding waar de werknemer recht op heeft, en dus niet het bedrag dat het UWV al dan niet compenseert.
Wat oordeelt de kantonrechter?
Wat partijen in deze procedure met name verdeeld houdt is de vraag of de werkgever de hoge transitievergoeding (berekend conform de methodiek van voor 1 januari 2020) aan de werknemer moet betalen of de lage transitievergoeding (berekend conform de methodiek per 1 januari 2020 zoals geïntroduceerd door de Wab).
Compensatie lage vergoeding
De werkgever is bereid het slapend dienstverband van de werknemer te beëindigen. Vast staat dat partijen er echter niet in zijn geslaagd om de arbeidsovereenkomst van de man voor 1 januari 2020 te beëindigen. Dit betekent dat het UWV op grond van het overgangsrecht van artikel XII en XIII van de Wab een compensatie aan de werkgever zal uitkeren berekend op basis van de systematiek zoals die geldt na 1 januari 2020. Dit is bevestigd door minister Koolmees van Sociale Zaken in zijn Kamerbrief van 13 december 2019. Kortom, vast staat dat de werkgever maximaal de lage vergoeding vergoed zal krijgen van het UWV.
De kantonrechter moet verder de vraag beantwoorden of de omstandigheid dat de werkgever ‘slechts’ de lage vergoeding gecompenseerd krijgt, betekent dat het redelijk is dat de werkgever ook de lage vergoeding aan de werknemer betaalt. Deze vraag moet volgens de kantonrechter ontkennend worden beantwoord.
De kantonrechter gaat ervanuit dat de werknemer voor het eerst op 24 december 2019 aan de werkgever een concreet voorstel heeft gedaan om zijn slapende dienstverband te beëindigen. De omstandigheid dat partijen er niet in zijn geslaagd om nog voor het einde van het jaar tot een vergelijk te komen komt voor rekening en risico van de werkgever.
Het is immers de werkgever die ervoor heeft gekozen om het dienstverband ruim 5 jaar slapend te houden, ondanks dat de wetgever bij verschillende gelegenheden gemeld heeft dat slapende dienstverbanden onwenselijk zijn.
Risico voor rekening werkgever
De werkgever was weliswaar niet verplicht om het initiatief te nemen tot beëindiging van het dienstverband, maar door zijn handelswijze heeft E&P wel (al dan niet bewust) risico’s genomen. Ook uit de eerder aangehaalde brief van Koolmees van 13 december 2019 blijkt dat het risico dat niet de gehele uitbetaalde transitievergoeding door het UWV gecompenseerd zal worden, als gevolg van de ‘nieuwe’ berekeningsmethodiek vanaf 1 januari 2020, voor rekening van de werkgever komt.
Verder is van belang dat de werknemer zijn voorstel weliswaar op een laat moment aan de werkgever heeft voorgelegd, maar deze heeft nog wel een reële mogelijkheid gehad om hierop te reageren. Het had op de weg van de werkgever, die zelf deze risico’s genomen heeft, gelegen om snel actie te ondernemen na ontvangst van de brief. Temeer nu de werknemer daarin nog vermeldt dat hij graag uiterlijk 30 december 2019 een reactie ontvangt.
Dat de werkgever en de werknemer niet voor 1 januari 2020 tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn gekomen komt op grond van al het voorgaande voor rekening en risico van de werkgever. Op grond hiervan oordeelt de kantonrechter dat de werkgever gehouden is de hoge transitievergoeding te betalen.
Goed werkgever
De kantonrechter concludeert dat uit hoofde van de arbeidsovereenkomst op de werkgever de verplichting rust om zich te gedragen als goed werkgever. Deze verplichting omvat mede het accepteren van een voorstel van de werknemer tot beëindiging van het slapend dienstverband via het sluiten van vaststellingsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding van € 15.874,56 bruto. De primaire vordering van de werknemer wordt daarom toegewezen.
De werknemer maakt verder aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 933,75.
Reconventionele vordering
De reconventionele vordering van E&P is gebaseerd op het uitgangspunt dat E&P slechts de transitievergoeding die het UWV compenseert aan de werknemer hoeft te betalen. Dit uitgangspunt is echter onjuist.
Uit de Xella-beschikking volgt immers dat voor de hoogte van de vergoeding niet hoeft te worden aangesloten bij de hoogte van het bedrag dat de werkgever ingevolge de compensatieregeling op het UWV kan verhalen.
Het uitgangspunt is het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen beëindigen.
Nu de (eventuele) compensatie van het UWV niet van invloed is op de door de werkgever te betalen vergoeding is voor toewijzing van de reconventionele vordering geen plaats. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Hoge transitievergoeding betalen
De rechter veroordeelt de werkgever tot medewerking aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer middels het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding van € 15.874,567 bruto.
De rechter veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van de buitengerechtelijke kosten van € 933,75, binnen tien dagen na betekening van dit vonnis.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 24 december 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:12516