Deze zaak gaat over de terechte partiële vernietiging van een vaststellingsovereenkomst op grond van dwaling en bedrog door bewust verzwijgen door de aanstaande ex-werknemer dat hij tijdens zijn dienstverband met werkgever al bezig was met het (helpen) opzetten van een vergelijkbare onderneming in Duitsland. Van onrechtmatige concurrentie is echter geen sprake, omdat niet is gebleken van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzaam bedrijfsdebiet van de werkgever.
Vorderingen
De werknemer vordert dat de kantonrechter de werkgever veroordeelt tot betaling van € 25,000 bruto aan beëindigingsvergoeding, € 1.968 bruto voor de eindafrekening en € 948 bruto aan wettelijke verhoging daarover, te vermeerderen met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
De werkgever vordert dat de kantonrechter de werknemer veroordeelt tot betaling van € 48.307,69 (€ 47.307,69 aan onverschuldigd betaald loon en € 1.000 aan kosten voor rechtsbijstand), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Soortgelijke onderneming opzetten
Uit de verklaringen van de werknemer blijkt volgens de kantonrechter in voldoende mate dat de werknemer ten tijde van de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst tot over zijn oren verwikkeld was in het opzetten van een soortgelijke onderneming als de werkgever in Duitsland.
Naast het oordeel van de kantonrechter wist de werknemer , althans had hij moeten weten, dat deze informatie voor de werkgever van groot belang was en dat de werkgever geen vaststellingsovereenkomst zou zijn aangegaan onder de voorwaarden die in de vaststellingsovereenkomst terecht zijn gekomen (betaling van de beëindigingsvergoeding en de reguliere eindafrekening) als de werkgever op de hoogte was geweest van het reilen en zeilen van de werknemer.
Open kaart moeten spelen
De werknemer had bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst de (voorgenomen) oprichting van de onderneming moeten melden. De werknemer had open kaart kunnen en moeten spelen. Met zijn handelwijze heeft de werknemer er voor gezorgd dat de werkgever heeft gedwaald bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst en heeft de werknemer zich schuldig gemaakt aan bedrog. De werkgever heeft de artikelen 3 en 4 van de vaststellingsovereenkomst dan ook rechtsgeldig partieel vernietigd zodat de werkgever niet gehouden is tot nakoming van de afspraken waarvan de werknemer nakoming vordert. De vordering van de werknemer wijst de kantonrechter daarom af.
De proceskosten komen voor rekening van de werknemer, omdat hij ongelijk krijgt. Daarbij wordt de werknemer ook veroordeeld tot betaling van € 120 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door de werkgever worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
(Onverschuldigd betaald) loon
De werkgever vordert betaling door de werknemer van € 47.307,69 aan onverschuldigd betaald loon. De kantonrechter vindt dat de werknemer dit bedrag moet terugbetalen aan de werkgever en overweegt daartoe als volgt.
De kantonrechter is met de werkgever van oordeel dat de werknemer wist, althans had moeten weten, dat de werkgever de werknemer niet zou hebben vrijgesteld van het verrichten van re-integratiewerkzaamheden en het loon tot 1 augustus 2021 niet zou hebben doorbetaald als hij op de hoogte was geweest van de handelwijze van de werknemer.
Twee broodheren
De werknemer heeft op de zitting ook erkend dat hij een periode (zonder medeweten de werkgever) in feite twee broodheren heeft gehad. De werknemer werkte (soms zelfs op kantoor) aan de oprichting van de Duitse onderneming en ging wekelijks naar München. De kantonrechter oordeelt daarom dat de werkgever ook artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig heeft vernietigd. Het gevolg daarvan is dat die bepaling juridisch nooit heeft bestaan, zodat de werknemer het door de werkgever aan hem betaalde loon moet terugbetalen.
Subsidiair heeft de werknemer nog aangevoerd dat het niet verrichten van de overeengekomen arbeid niet voor zijn rekening en risico komt en hij daarom het door de werkgever aan hem betaalde loon niet hoeft terug te betalen. De kantonrechter volgt de werknemer ook hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
Niet werken voor rekening van werknemer
Uit artikel 7:628 lid 1 BW volgt dat de werknemer het recht op loon behoudt als hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Hiervoor is al geoordeeld dat de werkgever de bepaling uit de vaststellingsovereenkomst die ziet op de loondoorbetaling van 8 maart 2021 tot 1 augustus 2021 rechtsgeldig heeft vernietigd wegens dwaling en bedrog. Het in die periode niet verrichten van arbeid door de werknemer valt onder deze omstandigheden toe te rekenen aan de werknemer, zodat dit niet voor rekening van de werkgever komt. Deze tegenvordering wijst de kantonrechter dan ook toe. De gevorderde wettelijke rente wordt ook toegewezen.
Kosten rechtsbijstand
De werkgever vordert betaling door de werknemer van € 1.000 aan onverschuldigd betaalde kosten rechtsbijstand. De kantonrechter is met de werknemer van oordeel dat dit bedrag niet onverschuldigd aan de werknemer is betaald, omdat het aannemelijk is dat tussen partijen hoe dan ook een vaststellingsovereenkomst (onder andere voorwaarden) zou zijn gesloten, omdat partijen de arbeidsovereenkomst immers wilde beëindigen. Dat de werkgever (ook) in dat geval een bedrag aan de werknemer voor kosten rechtsbijstand zou betalen, ligt daarom in de rede. Artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst is volgens de kantonrechter daarom niet rechtsgeldig vernietigd, zodat dit gedeelte van de tegenvordering wordt afgewezen.
Onrechtmatige concurrentie?
Zonder het bestaan van een concurrentiebeding geldt de vrijheid van handel en bedrijf. Onder omstandigheden kan toch sprake zijn van onrechtmatige concurrentie. Uit vaste rechtspraak volgt dat van onrechtmatige concurrentie (pas) sprake is in het geval van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzaam bedrijfsdebiet.
De werkgever heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen concrete omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat sprake is van het stelselmatig en substantieel afbreken van het duurzaam bedrijfsdebiet van de werkgever.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 14 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8745