De werknemer stelt dat de werkgever haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft toegezegd. De werkgever stelt dat werknemer akkoord is gegaan met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
De kantonrechter oordeelt dat de werknemer een arbeidsovereenkomst had voor bepaalde tijd die per 31 december 2020 is geëindigd.
Wat is de situatie?
De werknemer is op 1 april 2019 in dienst getreden bij de werkgever op grond van een uitzendovereenkomst fase 3 en voor de duur van 7 maanden tot 31 oktober 2019.
De directeur van de werkgever heeft op 17 oktober 2019 aan de werknemer gemaild:
‘Voor nu verleng ik je contract tot en met 31 december 2019. Ik ga keihard op zoek naar een nieuwe opdracht per 1 januari 2020. Als ik die gevonden heb krijg je een vaste aanstelling.’
De uitzendovereenkomst is vervolgens voortgezet van 1 november 2019 tot en met 31 december 2019.
Op 4 december 2019 heeft de werknemer aan de directeur van de werkgever bericht:
‘Vorige week kwam de accountmanager met een jaarcontract terwijl jij mij een vaste aanstelling had beloofd bij een volgende opdracht per 1 januari 2020. Ik ging daar niet mee akkoord. Ik heb je meerdere keren gebeld om hierover met jou te bespreken. Helaas heb ik geen reactie gehad v jou
[accountmanager] zou begin deze week met jou bespreken en terugkoppelen naar mij toe. Ook v haar heb ik geen reactie nog gehad. Ik ga wel akkoord met een jaarcontract. Alleen vind ik het heel vervelend hoe het is gelopen.’
De directeur antwoordt op 31 december 2019:
‘Ja we gaan het doen zoals wij hebben afgesproken. Bij deze de bevestiging. Ik ga achter [accountmanager] aan.
Op 27 februari 2020 heeft de accountmanager aan werknemer ge-appt:
‘Ik heb begrepen dat je een contract hebt die loopt tot 31 december 2020.. ik ga nog even na of je m digitaal hebt ontvangen etc. Je hoort van me.’
De werknemer antwoordt dat dat prima is.
Op 2 maart 2020 heeft de werknemer zich ziek gemeld.
De werkgever heeft op 2 september 2020 aan de werknemer een arbeidsovereenkomst gestuurd voor de periode van 1 januari 2020 tot 31 december 2020; de overeenkomst is ondertekend door de directeur.
Op 9 september 2020 heeft de gemachtigde van de werknemer laten weten dat volgens werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Diezelfde dag heeft werknemer de genoemde (tijdelijke) arbeidsovereenkomst ondertekend en teruggestuurd aan de werkgever.
Naar de rechter
Partijen verzoeken de kantonrechter om het oordeel of de tussen partijen geldende arbeidsovereenkomst per 31 december 2020 van rechtswege is geëindigd. Volgens werknemer is dit niet het geval, en is zij sinds 1 januari 2020 voor onbepaalde tijd in dienst van de werkgever. Volgens de werkgever is de arbeidsovereenkomst per 31 december 2020 geëindigd.
Werknemer verzoekt verder voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2021 niet van rechtswege is geëindigd en daarnaast de werkgever te veroordelen tot doorbetaling van het loon totdat de arbeidsovereenkomst wel rechtsgeldig is geëindigd. Tot slot verzoekt de werknemer een veroordeling in de proceskosten.
Oordeel rechter
De kantonrechter moet beoordelen of de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 31 december 2020 van rechtswege eindigt. Volgens de kantonrechter is dit het geval, op de volgende gronden.
In de eerste plaats stelt de werknemer zich op het standpunt dat de werkgever haar op 17 oktober 2019 een vast contract heeft toegezegd, onder de voorwaarde dat per 1 januari 2020 een nieuwe opdracht is gevonden. Deze opdracht is gevonden, dus de werknemer is in vaste dienst, zo stelt zij.
Akkoord met jaarcontract
De kantonrechter verwerpt deze stelling. De werkgever voert terecht aan dat dit aanbod door de werknemer niet is geaccepteerd, en dat zij akkoord is gegaan met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dit volgt uit haar bericht van 4 december 2019 (‘Ik ga wel akkoord met een jaarcontract‘), van 27 februari 2020 en het feit dat zij op 9 september 2020 het jaarcontract heeft ondertekend.
Werknemer heeft gesteld dat zij het bericht van 4 december 2019 heeft geschreven omdat zij zich onder druk gezet voelde. Zij verbindt hieraan echter geen gevolg bijvoorbeeld een beroep op een wilsgebrek. Bovendien blijft dan haar instemming op 27 februari 2020 en de ondertekening van de overeenkomst voor bepaalde tijd op 9 september 2020.
Stilzwijgend voortgezet?
Subsidiair stelt de werknemer dat de voor 1 januari 2020 aangegane arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd stilzwijgend is voortgezet.
Ook dit argument verwerpt de kantonrechter. Uit de bij de feiten geciteerde berichten blijkt dat over de voortzetting overleg heeft plaatsgevonden, resulterend in de ondertekening door werknemer van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 9 september 2020. Er is geen sprake van een stilzwijgende voortzetting.
Art. 7:668 lid 4 onder a BW is niet van toepassing. Ook is er op grond van art. 7:668 lid 1 BW geen sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Ragetlie-regel
Tenslotte verwerpt de kantonrechter de stelling van de werknemer dat de Ragetlie-regel van art. 7:667 lid 4 BW op 9 september 2020 van toepassing is.
Ragetlie-regel: als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt gevolgd door een contract voor bepaalde tijd, en het gaat om hetzelfde werk, kan het contract voor bepaalde tijd niet van rechtswege eindigen, maar moet het worden opgezegd.
Volgens de kantonrechter is er nooit een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geweest en dus is voorafgaande opzegging niet vereist.
Dit leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor toewijzing van de verzochte vernietiging van opzegging en verklaring voor recht. De overige verzoeken bouwen voort op deze verzoeken en kunnen daarom ook niet worden toegewezen.
De proceskosten komen voor rekening van de werknemer, omdat zij ongelijk krijgt.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2021:218