
Voor de beantwoording van de vraag of de werkgever terecht een bedrag van € 565 netto op het loon van de werknemer heeft ingehouden is in de eerste plaats van belang of, en zo ja, welke afspraken partijen hebben gemaakt over (het verrekenen van) studiekosten. In de arbeidsovereenkomst zijn hierover nadere afspraken zijn gemaakt.
Studiekostenbeding in arbeidsovereenkomst
In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald.
“ 7.1. Werknemer kan door Werkgever in de gelegenheid worden gesteld om cursussen en/of opleidingen te volgen. Indien dit noodzakelijk is voor de door Werknemer te verrichten werkzaamheden of het belang van Werkgever dit vereist, kan Werknemer hiertoe worden verplicht.”
Werknemer kan Werkgever verzoeken om de kosten van door Werknemer in het bedrijfsbelang van Werkgever gevolgde cursussen en/of opleidingen voor rekening van Werkgever te laten komen, één en ander ter beoordeling van Werkgever.
Indien Werkgever de opleiding geheel dan wel gedeeltelijk heeft betaald, is Werknemer verplicht de kosten verband houdende met de opleiding en cursussen geheel terug te betalen indien Werknemer het dienstverband binnen 1 jaar na het voltooien van de opleiding beëindigt, om wat voor reden dan ook. Na het eerste jaar en voor het tweede jaar geldt dat 50% moet worden terugbetaald en na het tweede jaar en voor het derde jaar 25% van de gemaakte kosten.”
De werkgever heeft op grond van het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding de helft van de betaalde studiekosten met het loon van de werknemer verrekend.
De werknemer stelt echter dat de werkgever geen beroep op het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding kan doen. de werknemer stelt primair dat het studiekostenbeding op grond van artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek (BW) nietig is. Subsidiair stelt de werknemer dat het overeengekomen studiekostenbeding niet voldoet aan de vereisten van een geldig studiekostenbeding en het beding onredelijk en in strijd met goed werkgeverschap is.
Nietigheid studiekostenbeding
De werknemer stelt in de eerste plaats dat het tussen partijen overeengekomen studiekostenbeding nietig is op grond van artikel 7:611a BW en de werkgever hierop geen beroep kan doen.
In artikel 7:611a lid 1 BW is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat stelt de scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. Op grond van lid 2 moet deze scholing kosteloos worden aangeboden als de werkgever deze op grond van de wet of cao verplicht is aan te bieden aan de werknemer.
Artikel 7:611a lid 4 BW bepaalt dat een beding waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op de werknemer, nietig is.
Noodzakelijk om cursus te volgen?
De werknemer stelt dat hij door de werkgever opgedragen werd c.q. verplicht was om de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis te volgen en dat de werkgever deze cursus kennelijk van belang achtte voor de uitoefening van zijn functie. De werkgever betwist dat zij de werknemer heeft verplicht om die cursus te volgen.
Het gaat om de vraag of het voor de werknemer voor de uitoefening van zijn functie van accountmanager bij de werkgever noodzakelijk was dat hij de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis volgde. De werknemer stelt dat die noodzaak blijkt uit de door de werkgever opgelegde verplichting om de cursus te volgen en de werkgever het van belang achtte dat de werknemer de cursus volgde.
De werkgever betwist dat hij de werknemer heeft verplicht om de cursus te volgen. De werkgever stelt ook dat het voor de beoordeling niet relevant is om te weten of zij de werknemer al dan niet heeft opgedragen om de cursus te volgen.
Werknemer opgedragen cursus te doen?
In tegenstelling tot hetgeen de werkgever stelt acht de kantonrechter voor de beoordeling van de vraag of de door de werknemer gevolgde cursus een noodzakelijke opleiding is wel relevant of de werkgever hem heeft opgedragen de cursus te volgen. Ook scholing die werkgever verplicht stelt of scholing die werknemer in het belang van werkgever volgt, kan onder noodzakelijke scholing vallen.
De werknemer stelt alleen dat de werkgever de werknemer de tweedaagse cursus heeft verplicht, ondanks dat de werknemer zelf aan zijn leidinggevende kenbaar had gemaakt dat deze cursus niet voor hem geschikt was.
De kantonrechter overweegt dat de verplichting om de cursus te volgen niet zonder meer uit de inhoud van de overgelegde e-mail blijkt. De werknemer schrijft hierover zelf: “Deze cursus is mij min of meer door [naam] opgedrongen”.
Het lag mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de werkgever op de weg van de werknemer om zijn stelling dat de werkgever hem had verplicht de cursus te volgen nader te onderbouwen.
Onvoldoende aannemelijk dat cursus verplicht was
Nu onvoldoende aannemelijk is dat de werkgever de werknemer heeft opgedragen tot het volgen van de tweedaagse cursus en gesteld noch gebleken is dat de cursus op andere gronden noodzakelijk was voor de uitoefening van zijn functie, valt deze cursus niet onder de verplichte scholing, zodat van nietigheid geen sprake is.
Vereisten studiekostenbeding
Omdat vast staat dat de scholing niet verplicht was, stond het partijen vrij een studiekostenbeding overeen te komen.
De kantonrechter moet vervolgens beoordelen of het studiekostenbeding voldoet aan de daaraan gestelde (wettelijke) eisen, omdat de werknemer subsidiair stelt dat dat niet het geval is. Volgens hem is het overeengekomen studiekostenbeding in te algemene bewoordingen geformuleerd en had de werkgever nadere afspraken moeten maken over de aard, inhoud en (verdeling van de) kosten van de door de werknemer te volgen cursus(sen).
Het studiekostenbeding is niet specifiek geregeld in de wet. Richtinggevend voor het terugbetalen van loon en studiekosten is het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983 (Muller/Van Opzeeland).
Goed werkgeverschap / redelijkheid en billijkheid
Een werkgever mag afspraken maken over eventuele terugbetaling van studiekosten, die aanvankelijk door de werkgever zijn voldaan. Deze bevoegdheid is echter niet onbeperkt. De werkgever wordt begrensd door wettelijke bepalingen, door de eisen van goed werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:611 BW en de norm van artikel 6:248 BW.
Wat zijn de gevolgen bij terugbetalen studiekosten?
Eén van de criteria is dat de werkgever op voorhand duidelijk moet maken wat de gevolgen voor de werknemer zijn als hij studiekosten zou moeten terugbetalen. Hier is niet aan voldaan.
De werkgever heeft de werknemer niet voorafgaand aan de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis duidelijk laten weten wat de kosten van deze cursus zijn en dat deze kosten bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor eigen rekening komen.
De werkgever kon bij de verrekening niet volstaan met de enkele verwijzing naar artikel 7 van de arbeidsovereenkomst. In artikel 7 is niet nader uiteengezet welke opleidingen en/of cursussen onder deze bepaling vallen en welke kosten hiermee (mogelijk) gemoeid zijn.
Financiële gevolgen duidelijk moeten maken
Het lag op de weg van de werkgever om de financiële gevolgen van deze bepaling duidelijker uit een te zetten. Dit geldt temeer, omdat partijen een (tweede) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen en de inschrijving van de cursus drie dagen na de schriftelijke mededeling van de werkgever van verlenging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden. In de brief van de werkgever van 14 maart 2023 wordt volstaan met de mededeling dat alle overige bepalingen in arbeidsovereenkomst van 1 mei 2022 onverminderd van kracht blijven.
Van de werkgever mocht als goed werkgever worden verwacht om op dat moment, althans op een ander voor de inschrijving gelegen moment duidelijk aan de werknemer kenbaar te maken welke financiële consequenties er aan het volgen van de tweedaagse cursus Hydrauliek-basis waren verbonden.
Onterecht tot verrekening overgegaan
De werkgever is onterecht tot verrekening van (een gedeelte van) de gemaakte studiekosten overgegaan, zodat het bruto equivalent van € 565 netto aan loon toewijsbaar is. De gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zijn ook toewijsbaar, omdat de werkgever door de onterechte verrekening het loon van de werknemer te laat heeft betaald.
Nu niet uitsluitend sprake is van betalingsonwil, maar tussen partijen discussie bestond over de geldigheid van het overeengekomen studiekostenbeding, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 15%.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 7 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2796