
De bonus van de werknemer maakt onderdeel uit van het vakantieloon van artikel 7:641 BW. Dat oordeelt de kantonrechter.
Wat vordert de werknemer?
De werknemer heeft nog recht op uitbetaling van 290 niet-genoten vakantie-uren. Volgens de werknemer heeft de werkgever deze uren tegen een laag uurtarief uitbetaald. Bij de berekening van het uurtarief moeten ook de vakantietoeslag van 8%, de auto-vergoeding en de bonus worden betrokken. Het uurtarief komt dan op een bedrag van € 96,81 bruto, in plaats van € 65,45 waarmee de werkgever gerekend heeft, zo stelt de werknemer.
De bonus maakt volgens de werknemer deel uit van haar arbeidsvoorwaarden. De werkgever heeft voor 2020 en 2021 een ‘bonus agreement’ gesloten met de werknemers. De werkgever heeft ten aanzien van 2023 aangekondigd dat er een nieuw bonusplan wordt gehanteerd, maar heeft dat bonusplan nooit aan de werknemer bekend gemaakt, aldus de werknemer.
De werknemer heeft de haar toekomende bonus berekend aan de hand van de gemiddelde bonus de zij heeft ontvangen over de jaren 2019, 2020 en 2021. Als wordt geoordeeld dat de bonus niet aan haar kan worden betaald, vordert de werknemer op grond van artikel 7:655 lid 1 sub h BW een verklaring voor recht dat zij aanspraak heeft op een bonus over 2023 en 2024 en dat de werkgever verplicht is de geldende bonusregelingen voor die jaren aan haar te geven.
Recht op uitbetaling 290 vakantie-uren
Partijen zijn het erover eens dat de werknemer recht heeft op uitbetaling van 290 vakantie-uren. De werknemer stelt dat de werkgever haar vakantie-uren heeft uitbetaald tegen een te laag uurloon. Haar basisuurloon is € 65,45 bruto. Dit bedrag moet worden vermeerderd met € 5,51 bruto per uur aan vakantietoeslag, € 4,55 bruto per uur voor autotoeslag en € 17,86 bruto per uur voor bonusvergoeding.
De werkgever heeft erkend dat de door de werknemer genoemde toeslagen onderdeel van het uurloon zijn en heeft daarom in oktober 2024 een nabetaling gedaan van € 6.856,90 bruto. De werkgever is bij de berekening uitgegaan van een bruto maandloon inclusief autovergoeding van € 12.093,42.
Om het uurloon te berekenen is het maandloon gedeeld door het aantal uren per maand. Dat is bij een 38-urige werkweek 164,67. Omdat de werknemer 40 uur per week werkt heeft de werkgever de uitkomst vermenigvuldigd met 38/40. Dat brengt mee dat het bruto uurloon inclusief autovergoeding € 69,77 bedraagt.
De vakantietoeslag is 8%, daarover zijn partijen het eens.
Bonusvergoeding per uur
Partijen verschillen nog over de bonusvergoeding per uur. De werkgever heeft bij de berekening rekening gehouden met de drie voorafgaande jaren (waaronder 2023 waarin de werknemer ziek was) en niet alleen met de jaren waarin er daadwerkelijk een bonus is betaald aan de werknemer.
Ruim loonbegrip
Volgens het bepaalde in artikel 7:641 BW heeft de werknemer recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met die aanspraak.
Het loonbegrip van artikel 7:641 BW is een ruim loonbegrip waarin alle loonbestanddelen zijn begrepen die de werknemer zou hebben genoten als hij de vakantiedagen in vrije tijd zou hebben genoten onder doorbetaling van loon.
Representatieve periode
De rechter moet voor de berekening van het vakantieloon een analyse van de verschillende looncomponenten maken.
Bij een looncomponent die afhankelijk is van de resultaten van de individuele arbeidsprestatie – zoals een bonus – die tijdens vakantie moet worden doorbetaald, kan de hoogte daarvan, bij gebrek aan andere aangrijpingspunten, alleen worden bepaald door naar een representatieve periode in het verleden te kijken.
De werknemer heeft gesteld dat een bonus tot haar arbeidsvoorwaarden behoort, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Uit de arbeidsovereenkomst volgt de juistheid van haar standpunt niet. De werkgever heeft het gestelde daarnaast gemotiveerd betwist.
Bonusregeling jaarlijks afgesproken
Volgens de werkgever werd een bonusregeling jaarlijks met de betreffende werknemers overeengekomen en had hij een discretionaire bevoegdheid om met werknemers al dan niet jaarlijks een bonusregeling overeen te komen. De werkgever heeft dit standpunt onderbouwd met de overgelegde ‘Bonus Agreement’.
Gemiddelde bonus over drie voorgaande jaren
Voor het jaar 2023 heeft de werkgever met de werknemer geen overeenkomst gesloten met betrekking tot een bonus, aldus de werkgever. De werknemer heeft hiertegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zij over 2023 wel recht heeft op een bonus. Daarom moet voor de vaststelling van de representatieve periode om het vakantieloon te kunnen berekenen, worden uitgegaan van de gemiddelde bonus over de drie voorafgaande jaren, waaronder het jaar 2023 waarin de werknemer geen bonus ontving.
Aangezien de nabetaling van de werkgever daarop is gebaseerd, heeft de werkgever de vordering van de werknemer voldaan en wijst de kantonrechter de vordering van de werknemer op dit onderdeel af.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
De werkgever heeft het restant van de niet genoten vakantie-uren in oktober 2024 betaald, terwijl hij dat bedrag eind juli 2024 had moeten betalen. De gevorderde wettelijke verhoging is daarom toewijsbaar. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de wettelijke verhoging te beperken tot 15%, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.028,54 bruto.
De wettelijke rente over de in oktober 2024 betaalde niet genoten vakantie-uren en de wettelijke verhoging wordt met inachtneming van het voorgaande toegewezen vanaf 1 augustus 2024 tot de dag van betaling.
Bonus 2023 en 2024
De werknemer stelt dat zij over 2023 en 2024 nog recht heeft op betaling van een bonus. De werkgever heeft aangevoerd dat hij in 2023 en 2024 geen bonusregeling met de werknemer is overeengekomen, zodat zij over deze jaren geen recht heeft op betaling van een bonus als onderdeel van haar loon tijdens ziekte.
Nieuw bonusplan
De werknemer heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de bonus een vast onderdeel van haar arbeidsvoorwaarden was. Dat het bestuur van de werkgever heeft aangekondigd dat vanaf januari 2023 een nieuw bonusplan zou worden gehanteerd, brengt op zich zelf niet mee dat er met de werknemer een bonusovereenkomst zou worden gesloten. Daarom hoefde de werkgever de werknemer ook niet op de hoogte te stellen van het nieuwe bonusplan.
Geen bonus bij meer dan drie maanden ziekte
De werkgever heeft onbetwist aangevoerd dat in de bonusregeling is bepaald dat een werknemer die langer dan drie maanden arbeidsongeschikt is, geen aanspraak heeft op uitbetaling van de bonus, zodat de werknemer om die reden geen recht heeft op uitbetaling van de bonus.
Dit leidt tot afwijzing van de vorderingen van de werknemer .
Finale kwijting staat in de weg
De kantonrechter overweegt nog dat ook de verleende finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst aan het toewijzen van de bonusvordering in de weg zou hebben gestaan.
In artikel 4.1 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald dat met de vaststellingsovereenkomst alle vorderingen die de werknemer heeft of kan hebben op de werkgever, inclusief (maar niet uitsluitend) de vorderingen ten aanzien van een bonus, zijn vastgelegd en/of afgehandeld met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, tenzij in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk anders bepaald.
Met ‘full pay’ niet afgeweken van finale kwijtingsbeding
Dat in artikel 2.1 sub a van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat de werknemer recht heeft op ‘full pay’, maakt dat volgens de kantonrechter niet anders, omdat met de term ‘full pay’ niet uitdrukkelijk van het finale kwijtingsbeding is afgeweken.
Buitengerechtelijke incassokosten
De werknemer vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft aangevoerd dat zij kosten heeft gemaakt voor het verkrijgen van uitbetaling van haar vakantie-uren tegen het juiste tarief.
Vast staat dat de werkgever de het bedrag aan niet genoten vakantie-uren te laat heeft betaald. In zoverre was het dan ook redelijk dat de werknemer de kosten heeft gemaakt.
Op grond van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten heeft de werknemer recht op een bedrag van € 929,58 inclusief btw. Omdat de werknemer een bedrag van € 829,79 heeft geëist, wijst de kantonrechter dit bedrag toe.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 26 maart 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:2375