
De werknemer heeft bij de werkgever gewerkt op basis van een nulurencontract. Hij is van mening dat hij op grond van de cao Uitvaartbranche 2022-2024 recht heeft op extra vakantiedagen op grond van leeftijd en feestdagenverlof en vordert onder meer betaling van een vergoeding voor niet-genoten extra vakantie-uren en niet-genoten feestdagenverlof. Dit alles geldt ook voor zijn voormalige collega’s.
Volgens de werkgever hebben de werknemer en zijn ex-collega’s op basis van de cao geen recht hebben op de gevorderde vergoedingen.
De kantonrechter stelt de werknemer in het gelijk en oordeelt dat uit een redelijke uitleg van de cao volgt dat oproepkrachten zonder voorovereenkomst, zoals de werknemer en zijn ex-collega’s, recht hebben op een vergoeding voor extra vakantiedagen en feestdagenverlof. De vorderingen van de werknemer wijst de kantonrechter daarom grotendeels toe.
Wat gaat deze zaak over?
De werknemer en zijn ex-collega’s hadden eerst een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en later voor onbepaalde tijd. Zij werkten als oproepkracht zonder voorovereenkomst op basis van een nulurencontract. Op hun arbeidsovereenkomst is de cao Uitvaartbranche van toepassing.
Bedrijf 1 is per 1 mei 2023 verkocht aan bedrijf 2 en is vervolgens per 1 januari 2024 overgenomen door de werkgever, een onderneming voor het verrichten van facilitaire diensten binnen de uitvaartverzorging.
De werknemer heeft op 15 april 2024 een nieuwe arbeidsovereenkomst met de werkgever getekend. Hij heeft de werkgever in dat kader laten weten dat de cao naar zijn mening niet goed wordt nageleefd omdat hij op grond van de cao recht heeft op toeslagen voor extra vakantiedagen op grond van leeftijd en feestdagenverlof, maar deze toeslagen niet ontvangt.
Volgens de werkgever heeft de werknemer op grond van de cao geen recht op deze toeslagen. Partijen hebben hierover met elkaar gecorrespondeerd, maar zijn niet tot een oplossing komen. De werknemer is naar de rechter gestapt.
‘Fulltimer heeft urengarantie’
De werkgever stelt dat een oproepkracht voor de toekenning van extra vakantiedagen niet kan worden vergeleken met een fulltimer, omdat een fulltimer een urengarantie heeft en de verplichting om tijdens deze uren te werken. Dat geldt voor een oproepkracht niet: die hoeft niet te komen als hij niet beschikbaar is en hoeft daarom ook geen vakantie op te nemen.
Meer dan incidentele werkzaamheden
De kantonrechter volgt de werkgever niet in dit standpunt. Het gaat hier om oproepkrachten die aanzienlijk meer dan incidentele werkzaamheden verrichten. De werknemer heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij en zijn ex-collega’s gemiddeld 30-35 uur per week werkten, vijf dagen per week.
De werkgever heeft gesteld dat de werknemer en zijn ex-collega’s niet werden opgeroepen als zij niet wilden of konden werken, maar heeft niet betwist dat werkweken van 30-35 uur heel gebruikelijk zijn.
Eigenlijk parttimers
Uit de jaaropgaven die in het geding zijn gebracht kan ook worden afgeleid dat de werknemer en zijn ex-collega’s veel uren maakten. De werkgever heeft tijdens de mondelinge behandeling in antwoord op een vraag van de kantonrechter bevestigd dat de werknemers eigenlijk parttimers zijn maar met een ander soort contract. Deze wijze van werken heeft vooral te maken met de aard van het werk, dat zich nu eenmaal lastig laat plannen.
Te vergelijken met full- en parttimers
Gelet op de omvang van hun werkzaamheden kunnen de oproepkrachten – ondanks de verschillen met een fulltimecontract – voor hun behoefte aan extra vakantiedagen worden vergeleken met fulltimers. Zij kunnen ook worden vergeleken met parttimers met een vast rooster aan wie de werkgever wel extra vakantiedagen toekent.
Geen objectieve rechtvaardigingsgrond
Het verbod op ongelijke behandeling naar arbeidsduur in artikel 7:648 BW verzet zich er daarom tegen om aan fulltimers en parttimers met een vast rooster wel extra vakantiedagen toe te kennen en aan oproepkrachten zonder voorovereenkomst, die feitelijk ook parttimers zijn, niet. Van een objectieve rechtvaardigingsgrond voor dit onderscheid is niet gebleken.
Feestdagenverlof
Ook voor het feestdagenverlof geldt dat uit de cao of de toelichting daarop niet blijkt dat een vergoeding hiervoor is begrepen in de toeslag van 9,6% die in artikel 2.2 lid 2 wordt genoemd. Op grond van artikel 3.10 lid 4 van de cao hebben oproepkrachten zonder voorovereenkomst echter wel recht op feestdagenverlof.
Een redelijke uitleg van de cao brengt daarom mee dat oproepkrachten zonder voorovereenkomst naast de toeslag van 9,6% nog een aanvullende vergoeding voor feestdagenverlof moeten krijgen. Hiermee wordt ook voorkomen dat er ongeoorloofd onderscheid naar arbeidsduur wordt gemaakt.
‘Niet voor oproepkrachten’
De werkgever stelt zich op het standpunt dat uit de toelichting op de cao volgt dat alleen werknemers die werkzaam zijn op maandag tot en met vrijdag een feestdagenverlofsaldo krijgen toegekend. Dat geldt volgens de werkgever dus niet voor oproepkrachten, omdat zij juist niet op maandag tot en met vrijdag of volgens een vast rooster werken.
‘Min aanhouden bij vaststellen feestdagenverlof’
De werkgever wijst er verder op dat de toelichting vermeldt dat bij min-maxcontracten ‘de min’ moet worden aangehouden bij het vaststellen van feestdagenverlof. Dat brengt volgens de werkgever mee dat voor werknemers met een nulurencontract geen saldo voor feestdagenverlof kan worden berekend.
Niet vergelijkbaar met min-maxcontract
De kantonrechter deelt dit standpunt van de werkgever niet. De werknemer en zijn ex-collega’s werkten immers ook op doordeweekse dagen. Zij werkten weliswaar niet standaard op élke doordeweekse dag, maar dat geldt ook voor parttimers met een vast rooster aan wie de werkgever wel feestdagenverlof toekent. Het nulurencontract van de oproepkrachten is verder niet vergelijkbaar met een min-maxcontract. Dit geldt temeer, nu de oproepkrachten met een nulurencontract in de praktijk zeer geregeld werkweken van meer dan 30 uur maken.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat artikel 3.7 lid d van de cao Uitvaartbranche 2022-2024 ook van toepassing is op oproepkrachten zonder voorovereenkomst;
- veroordeelt de werkgever tot betaling van een bedrag van € 9.215 bruto aan niet-genoten vakantie-uren, vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een bedrag van € 2.764,50 en met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.233 vanaf 20 augustus 2024 en over een bedrag van € 7.982 vanaf 11 september 2024, tot de dag van volledige betaling;
- verklaart voor recht dat artikel 3.10 lid 4 van de cao Uitvaartbranche 2022-2024 ook van toepassing is op een oproepkracht zonder voorovereenkomst;
- veroordeelt de werkgever tot betaling van een bedrag van € 11.146 bruto aan niet-genoten feestdagenverlof, vermeerderd met de wettelijke verhoging tot een bedrag van € 3.343,80 en met de wettelijke rente over een bedrag € 1.385,00 vanaf 20 augustus 2024 en over een bedrag van € 9.761 vanaf 11 september 2024, tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt de werkgever tot betaling van een bedrag van € 468,03 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- veroordeelt de werkgever in de proceskosten van € 2.065,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de werkgever niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet de werkgever ook de kosten van betekening betalen;
- veroordeelt de werkgever in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 19 februari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:674