
De werknemer verzoekt ook de wettelijke verhoging over de vakantie-uren en het te laat betaalde vakantiegeld. De kantonrechter wijst het verzoek toe, omdat dit op de wet gegrond is en omdat de werkgever geen verweer heeft gevoerd.
De werkgever heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet op de zitting verschenen. De kantonrechter vindt dat op het verzoek van werknemer kan worden beslist zonder dat de werkgever verder wordt opgeroepen en zonder nadere zitting. Het staat namelijk vast dat (de gemachtigde van) de werkgever wist van de datum en tijdstip van de zitting en van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Waar gaat deze zaak over?
De werknemer is sinds 4 maart 2023 in dienst bij de werkgever op basis van een tijdelijk contract. Op 27 juli 2024 heeft de werkgever aangezegd dat dit tijdelijk contract niet zou worden verlengd. Het contract is geëindigd op 3 september 2024.
De werknemer heeft het verzoek tot toekenning van een transitievergoeding tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Transitievergoeding
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is als de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet. Aan deze voorwaarde is voldaan. De werkgever heeft namelijk in een brief van 27 juli 2024 aangezegd dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigde en niet werd verlengd. De werknemer heeft dus aanspraak op een transitievergoeding van € 1.244 bruto.
De werkgever heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd en de werkgever moet de transitievergoeding betalen. Met toepassing van artikel 7:686a lid 1 BW wijst de kantonrechter de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding toe, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 3 oktober 2024.
Niet-genoten vakantie-uren
De werknemer heeft op grond van de arbeidsovereenkomst ook recht op betaling van opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen en bij te late betaling de wettelijke verhoging daarover en zij heeft ook recht op een wettelijke verhoging als het vakantiegeld te laat betaald wordt. De werkgever heeft ook hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de werkgever 118,24 vakantie-uren moet betalen. Dit betekent € 2.107,04 bruto, de wettelijke verhoging daarover van € 1.053,52 bruto, en de wettelijke verhoging van € 1.176,27 bruto over het te laat betaalde vakantiegeld. De wettelijke rente over voorgaande bedragen moet de werkgever ook betalen.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 17 februari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:1540