Hoewel volgens de ratio van artikel 7:629 BW de werkgever het loon aan een zieke werknemer moet (door)betalen, staat in deze zaak vast dat UWV een ziektewetuitkering aan de werknemer heeft betaald. Gesteld noch gebleken is echter dat het UWV de ziektewetuitkering bij de werknemer heeft teruggevorderd of van plan is om dat te doen. Tegen deze achtergrond kan niet worden geoordeeld dat de werkgever ten onrechte een beroep doet op artikel 7:629 lid 5 BW.
Wat speelt er in deze zaak?
De werknemer is op 7 februari 2017 in dienst getreden bij werkgever 1 in de functie van operator tegen een laatstelijk loon van € 2.000 per maand. In juni 2021 is de werknemer uitgevallen wegens ziekte. Vanaf september 2022 heeft de werknemer geen loon meer uitbetaald gekregen. Zij vordert daarom in deze procedure betaling van dit loon. De werknemer heeft over de periode van 1 september 2022 tot en met 7 juni 2023 wel een ziektewetuitkering ontvangen van het UWV.
Vordering werknemer
De werknemer vordert dat werkgever 1 veroordeeld wordt om aan haar te betalen:
- € 21.600 bruto aan achterstallig salaris inclusief vakantietoeslag (over de periode van september 2022 tot het moment dat de loondoorbetalingsverplichting is beëindigd oftewel 29 juni 2023), te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
- € 4.616 bruto aan opgebouwde en niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente;
- € 4.605 bruto aan schadevergoeding wegens misgelopen transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- € 900 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De werknemer vordert ook dat werkgever 1 c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
Werkgever 1 ten onrechte gedagvaard
Volgens werkgever 1 heeft de werknemer haar ten onrechte in deze procedure betrokken, omdat werkgever 1 per 1 januari 2022 haar (feitelijke) activiteiten heeft gestaakt en de werkzaamheden zijn overgenomen door werkgever 2 . Ook is werkgever 1 ontbonden per 26 oktober 2023.
Door de werknemer is vervolgens niet bestreden dat werkgever 2 de bedrijfsactiviteiten van werkgever 1 heeft overgenomen en dat sprake is van overgang van onderneming. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen werkgever 1 en de werknemer is overgenomen door werkgever 2, zodat er per 1 januari 2022 geen arbeidsrelatie meer is tussen werkgever 1 en de werknemer. De werknemer heeft daarom werkgever 1 ten onrechte gedagvaard, zodat de werknemer niet-ontvankelijk is voor zover zij haar vordering tegen werkgever 1 heeft ingesteld.
Werkgever 2 hoeft geen loon te betalen
Door de overgang van onderneming was werkgever 2 per 1 januari 2022 verantwoordelijk voor de loondoorbetaling tijdens ziekte van de werknemer. Werkgever 2 heeft tot september 2022 het loon betaald. de werknemer stelt dat werkgever 2 ook na 1 september 2022 haar loon had moeten doorbetalen op grond van artikel 7:629 lid 1 BW en dat zij de ziektewetuitkering die ze per 1 september 2022 van het UWV heeft ontvangen dan zal moeten terugbetalen.
Loonaanspraak verminderen met ziektewetuitkering
Volgens werkgever 2 mocht hij op grond van artikel 7:629 lid 5 BW de loonaanspraak van de werknemer verminderen met ziektewetuitkering. Omdat de werknemer geen inzage heeft gegeven in de ontvangen ziektewetuitkering, is werkgever 2 van mening dat de vordering jegens hem moet worden afgewezen.
Volgens werkgever 2 is daarnaast de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte geëindigd per 8 juni 2023 en is aan de werknemer een WIA-uitkering toegekend, zodat de loonvordering over de periode van 7 tot 29 juni 2023 moet worden afgewezen.
Geen grond om loon te betalen
Overwogen wordt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werknemer erkend dat (vanwege een eerdere ziekteperiode) de loondoorbetalingsverplichting per 8 juni 2023 afliep, zodat er geen grond is werkgever 2 te veroordelen het loon vanaf 8 tot 29 juni 2023 te betalen. Er is verder ook geen grond om werkgever 2 te veroordelen het loon te betalen over de periode vanaf 1 september 2022 tot en met 7 juni 2023. Hoewel volgens de ratio van artikel 7:629 BW werkgever 1 het loon aan een zieke werknemer moet (door)betalen, staat in deze zaak vast dat het UWV een ziektewetuitkering aan de werknemer heeft betaald.
Ziektewetuitkering ontvangen
Gelet op de overgang van onderneming is het de vraag of dit besluit van het UWV juist is. Gesteld noch gebleken is echter dat UWV de ziektewetuitkering bij de werknemer heeft teruggevorderd of van plan is om dat te doen. Tegen deze achtergrond kan niet geoordeeld worden dat werkgever 2 ten onrechte een beroep doet op artikel 7:629 lid 5 BW. Onbetwist is immers dat de werknemer een ziektewetuitkering heeft ontvangen van het UWV die betrekking heeft op de door werkgever 2 van de werknemer bedongen arbeid. Gelet op artikel 7:629 lid 5 BW heeft werkgever 2 daarom het loon dat de werknemer had moeten ontvangen terecht verminderd met de ziektewetuitkering die zij van het UWV heeft ontvangen.
Loonvordering afgewezen
De werknemer heeft niet gesteld dat de door haar ontvangen ziektewetuitkering lager is dan haar loonaanspraak. Dit betekent dat er geen grond is om werkgever 2 te veroordelen een bedrag van € 21.600 bruto aan achterstallig loon en vakantietoeslag te betalen. De loonvordering wijst de kantonrechter daarom af. De vraag welke cao van toepassing is, is daarom niet meer van belang.
Geen vakantiedagen uitbetalen
De werknemer maakt verder aanspraak op € 4.616 bruto aan opgebouwde en niet genoten vakantiedagen (50 dagen in totaal). De werknemer heeft echter onvoldoende onderbouwd op grond waarvan werkgever 2 gehouden is om deze vakantiedagen aan haar uit te betalen.
Slapend dienstverband
De arbeidsovereenkomst is immers door de overgang van onderneming nog niet geëindigd en is evenmin geëindigd door het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte. Dit betekent dat sprake is van een zogenoemd ‘slapend dienstverband’. Gedurende een dienstverband heeft een werknemer geen recht op uitbetaling van wettelijke vakantiedagen (artikel 7:640 lid 1 BW).
Een werknemer kan wel recht hebben op uitbetaling van opgebouwde bovenwettelijke vakantiedagen (artikel 7:640 lid 2 BW), maar alleen als een werkgever en werknemer daarover afspraken hebben gemaakt. De werknemer heeft niet onderbouwd dat daarvan sprake is, zodat er geen grond is om werkgever 2 te veroordelen 50 vakantiedagen uit te betalen aan de werknemer. Dit betekent dat ook deze vordering wordt afgewezen.
Geen transitievergoeding betalen
De werknemer maakt ook aanspraak op een transitievergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst echter nog niet is beëindigd, is er geen grondslag om werkgever 2 te veroordelen een transitievergoeding aan de werknemer te betalen (artikel 7:673 BW). De werknemer heeft ook niet gesteld dat zij heeft gevraagd aan werkgever 2 om de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid te beëindigen en dat werkgever 2 vervolgens heeft geweigerd om hieraan mee te werken. Er is daarom ook geen reden om op grond van schadevergoeding werkgever 2 te veroordelen een transitievergoeding aan de werknemer te betalen. De door de werknemer gevorderde transitievergoeding wijst de kantonrechter daarom af.
Buitengerechtelijke incassokosten afgewezen
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat werkgever 2 niet veroordeeld wordt om achterstallig loon aan de werknemer te betalen. Er is daarom geen grond om werkgever 2 te veroordelen om incassokosten te betalen.
Vorderingen jegens bestuurder en gevolmachtigde afgewezen
Volgens de werknemer zijn de bestuurder en de gevolmachtigde (als respectievelijke bestuurder dan wel gevolmachtigde van werkgever 2) persoonlijk aansprakelijk, omdat zij evident onrechtmatig handelen jegens de werknemer door zowel haar als het UWV bewust onjuist te informeren over het staken van de bedrijfsactiviteiten, met kennelijk geen ander doel dan uit te komen onder de verplichting van de loonbetaling tijdens ziekte.
De bestuurder en de gevolmachtigde hebben echter toegelicht dat zij zijn afgegaan op informatie van hun verzekeringsadviseur en van het UWV, zodat van persoonlijke aansprakelijkheid geen sprake kan zijn. Overwogen wordt als volgt. Omdat gelet op wat hiervoor is overwogen de vorderingen tegen werkgever 2 worden afgewezen, hoeft niet meer te worden ingegaan op de vraag of sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid. Dit betekent dat de vorderingen tegen de bestuurder en de gevolmachtigde ook worden afgewezen.
Proceskosten gecompenseerd
Met betrekking tot de proceskosten geldt dat de verliezende partij, in dit geval de werknemer, in de kosten van de procedure wordt veroordeeld. Artikel 7:629a lid 6 BW bepaalt echter dat de werknemer in geval van een vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte slechts in de kosten van werkgever 1 wordt veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is in deze zaak niet gebleken. De proceskosten worden daarom gecompenseerd.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 24 oktober 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:12188