In deze zaak verzoekt een werknemer (nadat het dienstverband tot een einde is gekomen) om een werkgever te veroordelen tot betaling van onder meer verrekende minuren, niet uitbetaalde meeruren en schadevergoeding.
Verder heeft de werknemer verzocht om nakoming door de werkgever van de verplichtingen van de stageovereenkomst. De kantonrechter wijst alleen het verzoek toe wat betreft de minuren, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
Transitievergoeding, vakantiedagen en reiskosten
Vast staat dat de werkgever de transitievergoeding, de niet-genoten vakantiedagen en de reiskosten over de maand februari 2024 op 10 september 2024 aan de werknemer heeft (uit)betaald. Ter zitting heeft de werknemer zijn verzoeken op deze punten ingetrokken, behalve ten aanzien van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot 10 september 2024.
De werkgever betwist dat hij de wettelijke verhoging is verschuldigd. De te late betaling heeft niet te maken met onwil maar met onwetendheid. de werkgever heeft niet betwist dat zij de wettelijke rente moet betalen. Wel meent de werkgever dat de renteperiode tot 14 augustus 2024 loopt. Toen deed zij de werknemer het aanbod tot betaling, terwijl de gemachtigde van de werknemer daarop pas op 9 september 2024 gereageerde.
Matiging wettelijke verhoging
De kantonrechter wijst de wettelijke verhoging over de niet-genoten vakantiedagen en de reiskosten toe. Dat de werkgever niet op de hoogte was van zijn verplichtingen als werkgever komt voor haar rekening en risico. Wel ziet de kantonrechter in de gegeven omstandigheden aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen naar 25%.
Wettelijke rente
Ook wijst de kantonrechter de rente toe over de niet-genoten vakantiedagen en de reiskosten vanaf de datum van opeisbaarheid tot 10 september 2024.
De omstandigheid dat de werkgever al op 14 augustus 2024 heeft aangegeven dat hij bereid was om deze posten te betalen en dat de gemachtigde van de werknemer pas op 9 september 2024 hierop reageerde, maakt dat niet anders. De betaling is niet afhankelijk van de instemming van (de gemachtigde van) de werknemer. Vast staat dat de betaling (pas) op 10 september 2024 heeft plaatsgevonden.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding wijst de kantonrechter toe, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd tot de dag van betaling. Dat is vanaf 1 mei 2024 tot 10 september 2024.
Minuren
Volgens de werknemer hebben partijen afgesproken dat hij de opleiding tijdens werktijd mocht volgen.
De werknemer stelt dat de werkgever 66 opleidingsuren ten onrechte heeft ingehouden op de eindafrekening.
Verlof opnemen voor uren waarin werknemer opleiding volgde
De werkgever voert aan dat partijen juist hebben afgesproken dat de opleidingsuren voor rekening van de werknemer komen, dat de werknemer verlof zou opnemen voor de uren waarin hij zijn opleiding volgde en dat hij dat in het begin ook heeft gedaan. Vervolgens is door een vergissing van de werkgever een aantal opleidingsuren ten onrechte betaald en is deze vergissing wegens drukte pas bij de eindafrekening gecorrigeerd, aldus de werkgever.
Opleidingsuren niet mogen inhouden op eindafrekening
Niet in geschil is dat de werkgever 6,5 opleidingsuren, die eerder waren ingehouden, alsnog aan de werknemer op 16 september 2024 heeft betaald. In geschil is dus of de werkgever 59,5 opleidingsuren mocht inhouden op de eindafrekening. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever dit niet mocht doen. Hieronder licht de kantonrechter toe welke omstandigheden daarbij zijn meegewogen.
Afspraak schriftelijk vastleggen en verlofregistratie bijhouden
Vast staat dat de werkgever de gestelde afspraak niet op papier heeft gezet en ter zitting is namens de werkgever verklaard dat hij ook geen verlofregistratie bijhield. De kantonrechter overweegt dat het aan de werkgever is om een dergelijke afspraak schriftelijk vast te leggen en om een adequate verlofregistratie bij te houden. Dat de werkgever een kleine werkgever is, maakt dat niet anders.
Achteraf verrekenen in strijd met goed werkgeverschap
Verder staat vast dat de werkgever de gestelde afspraak zelf niet heeft nageleefd door de opleidingsuren niet voor rekening van de werknemer te brengen ondanks dat de werknemer geen verlof had opgenomen. De werkgever voert aan dat dit een vergissing was. Maar dan had hij de werknemer daarop gelijk moeten wijzen en hij had deze vergissing zo snel mogelijk moeten corrigeren. Dat is niet gebeurd. Het achteraf verrekenen vindt de kantonrechter daarom in strijd met goed werkgeverschap.
Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking dat de werkgever de werknemer pas enkele weken voor het einde van het dienstverband, toen de werknemer zich al had ziekgemeld en de werkgever hem een vaststellingsovereenkomst voorlegde, heeft gemeld dat hij “achteraf gezien helemaal niet door hoefden te betalen” en de werknemer heeft meegedeeld “Teken je niet, ga ik alle schooluren in mindering brengen op je toeslagen die je nog van ons krijgt”. Dit deel van het verzoek wordt daarom toegewezen.
Betaling ten onrechte ingehouden minuren
De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de 59,5 ten onrechte ingehouden uren, verminderd met 3,5 uur in verband met ongeoorloofde afwezigheid op 20 februari 2024. Vast staat dat de werknemer die dag naar huis is gegaan zonder verlof op te nemen toen hem was gebleken dat er geen school was. Dit komt neer op 56/66 uur x € 1.181,99 = € 1.002,90 bruto.
De werknemer heeft recht op de gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid, omdat het bedrag ten onrechte is ingehouden bij de eindafrekening en niet is (terug)betaald toen de werknemer daarom terecht vroeg. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen naar 25%.
Meeruren
De werknemer stelt dat hij 40 uur per week werkte, terwijl hij zijn arbeidsomvang volgens de arbeidsovereenkomst 38 uur per week was. Hij vordert betaling van twee teveel gewerkte uren (meeruren) per gewerkte week. Dit komt neer op 42,6 uur in totaal. De werkgever betwist dat de werknemer 40 uur per week werkte.
Op grond van de verklaringen van partijen ter zitting stelt de kantonrechter vast dat de tijden waarop de werknemer zijn werkdagen begon en eindigde niet in geschil is. Hij werkte van dinsdag tot en met vrijdag van 09.30 uur tot 18.00 uur en op zaterdag van 08.30 uur tot 17.00 uur.
Duur onbetaalde pauze
Partijen verschillen van mening over de duur van de onbetaalde pauze.
De werknemer stelt dat hij doordeweeks een half uur onbetaald pauze had en dat partijen dat zo hebben afgesproken, omdat hij om 9.30 uur in plaats van om 9.00 uur begon. de werkgever voert daar tegenover aan dat de werknemer doordeweeks één uur onbetaald pauze had, zoals gebruikelijk is in het bedrijf.
Stelling structureel twee uur per week meer werken niet onderbouwd
De kantonrechter overweegt dat het op de weg van de werknemer ligt om zijn stelling dat hij structureel twee uur per week meer werkte dan de overeengekomen arbeidsomvang van 38 uur en dat hij dus twee uur per week te weinig betaald kreeg, te onderbouwen. Dat heeft de werknemer niet gedaan.
De werknemer heeft volstaan met een stelling die door de werkgever is betwist. Dit deel van het verzoek wijst de kantonrechter daarom af. Daarbij weegt mee dat de werknemer hierover kennelijk nooit (eerder) heeft geklaagd. Niet gebleken is immers dat de werknemer eerder, nog tijdens het dienstverband, het aantal gewerkte uren aan de orde heeft gesteld en aanspraak heeft gemaakt op betaling daarvan.
Verplichtingen uit stageovereenkomst
De werknemer stelt dat de werkgever zich niet aan de verplichtingen uit de stageovereenkomst heeft gehouden ‘waaronder het doorgeven van gewerkte uren etc’, dat hij daardoor zijn opleiding niet kan afronden en daarom in zijn belangen is geschaad.
De werkgever voert aan dat hij het stageboek op 4 juli 2024 naar de opleidingsinstelling heeft verzonden, dat het de werkgever niet duidelijk is welke verplichtingen hij nog moet nakomen en dat hij meerdere keren om een toelichting heeft gevraagd, maar dat hierop geen reactie is gekomen.
Verzoek niet concreet gemaakt
De kantonrechter is van oordeel dat de werknemer, ondanks dat hij daartoe door de werkgever in de gelegenheid is gesteld, dit deel van zijn verzoek niet concreet heeft gemaakt.
Ook ter zitting heeft de werknemer desgevraagd zijn verzoek niet verduidelijkt. Het is dus niet duidelijk geworden welke verplichtingen de werkgever niet zou zijn nagekomen en alsnog zouden moeten worden nagekomen. Om deze reden wijst de kantonrechter dit deel van het verzoek af.
Schadevergoeding
De werknemer stelt dat hij schade lijdt omdat de werkgever de verplichtingen uit de stageovereenkomst niet is nagekomen. Hierdoor kan hij zijn opleiding niet afronden, zal hij dit schooljaar opnieuw moeten doen en daarom zal hij (extra) kosten moeten maken.
De werknemer vindt dat de werkgever deze kosten moet vergoeden.
De werkgever voert aan dat hij al zijn verplichtingen is nagekomen en dat het hem niet duidelijk is wat zij nog moet doen. Verder blijkt volgens de werkgever niet dat de werknemer het schooljaar moet overdoen, en dat dit door haar toedoen is.
Op geen enkele wijze onderbouwd
Het verweer van de werkgever slaagt. De werknemer heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat hij het schooljaar moet overdoen, wat hiervan de oorzaak is en dat deze oorzaak voor rekening van de werkgever komt. Al om deze reden wijst de kantonrechter dit deel van het verzoek af.
Omdat partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, oordeelt de kantonrechter dat het redelijk is dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:11578