De werknemer was niet bevoegd de betalingen van de werkgever te ontvangen (artikel 1:438 BW). De werkgever heeft niet bevrijdend betaald want hij kon van het bewind weten (artikel 6:34 BW).
De werkgever voert ten eerste aan dat hij maandelijks contant een bedrag van € 250 aan loon aan de werknemer heeft betaald. Dat het vermogen van de werknemer onder bewind is gesteld wist hij niet.
Niet bevoegd om betalingen te ontvangen
Door het bewind was de werknemer niet bevoegd de betaling van het loon in ontvangst te nemen. Dat volgt uit artikel 1:438 lid 1 BW. De werkgever heeft dus contant betaald aan iemand die niet bevoegd was de betalingen te ontvangen. Dat de werkgever – zoals hij heeft aangevoerd – niet wist dat de goederen van de werknemer onder bewind stonden, kan hij niet met succes tegenover de werknemer aanvoeren.
Werkgever had register moeten raadplegen
In artikel 6:34 BW is bepaald dat de werkgever dat alleen kan doen als hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat hij aan de werknemer mocht betalen. Omdat het bewind van de werknemer in het openbare bewindsregister is opgenomen, had de werkgever, door het register te raadplegen, kunnen weten van het bewind. Daarom had hij geen redelijke grond om aan te nemen dat hij aan de werknemer kon betalen.
Loon en vakantietoeslag betalen
De werkgever heeft dus niet bevrijdend aan de werknemer betaald. Op de werkgever rust daarom nog steeds de verbintenis om het loon en de vakantietoeslag aan de werknemer te betalen.
Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat de werkgever de loonstroken over de periode april 2023 tot en met mei 2024 aan de werknemer zal sturen, waarna de werknemer de loonvordering kon berekenen. Nadat de werkgever de loonstroken heeft gestuurd, heeft de werknemer berekend dat de werknemer nog recht heeft op een bedrag aan loon van € 1.904,30 netto en op en bedrag van € 210,09 bruto aan vakantietoeslag. Ondanks dat de werkgever in de gelegenheid is gesteld om op deze berekening te reageren, heeft hij dat niet gedaan.
De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer op dit onderdeel dan ook toe.
Wettelijke verhoging
De werknemer heeft de wettelijke verhoging van 50% gevorderd. De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor een werkgever om het loon op tijd te betalen. Omdat de werkgever heeft aangevoerd dat hij maandelijks een bedrag van € 250 contant aan de werknemer heeft betaald en de werknemer dat ook heeft verklaard, beperkt de kantonrechter de wettelijke verhoging in dit geval tot nihil. Dit betekent dat de werkgever naast het loon en de vakantietoeslag geen extra bedrag aan de werknemer hoeft te betalen.
Verdere vorderingen afgewezen
De vordering dat de werkgever het loon maandelijks aan de werknemer moet betalen door overmaking op de beheerrekening van de werknemer, wijst de kantonrechter af. Dat de werkgever dit moet doen volgt uit de arbeidsovereenkomst. Er zijn geen aanwijzingen dat de werkgever zijn verbintenis uit de arbeidsovereenkomst niet zal nakomen, zodat de werknemer op dit moment geen belang heeft bij deze vordering.
De werknemer heeft ten slotte overlegging van bruto-netto specificaties gevorderd. Voor zover die vordering gaat over de periode april 2023 tot en met mei 2024, zijn deze al door de werkgever overgelegd en de vordering van de werknemer wordt afgewezen.
Voor de periode na mei 2024 volgt uit de wet dat de werkgever deze specificaties moet overleggen. Er zijn geen aanwijzingen dat de werkgever deze wettelijke plicht niet zal nakomen, zodat de werknemer op dit moment geen belang heeft bij deze vordering. Dat betekent dat de vordering op dit onderdeel zal worden afgewezen.
De werkgever is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever:
- om aan de werknemer te betalen een bedrag van € 1.904,30 netto aan loon over de periode april 2023 tot en met mei 2024 en een bedrag van € 210,09 bruto aan vakantietoeslag;
- in de proceskosten van € 699.
Uitspraak Rechtbank Gelderland, 21 augustus 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:5401