
De kantonrechter wijst de gevorderde betaling van het achterstallig loon af. Detentie komt met inachtneming van art. 7:628 lid 1 BW voor redelijkheid van werknemer. Wijze van verrekening voldoet aan in art. 7:632 lid 1 en 2 BW gestelde eisen.
Wat speelt er in deze zaak?
De werknemer is op 3 oktober 2023 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van de werkgever tegen een bruto maandsalaris van € 7.557 exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
De werknemer is op 19 juni 2023 in opdracht van de werkgever naar Spanje afgereisd voor een workshop. Op 20 juni 2023 is de werknemer, op grond van een door Zuid-Afrika uitgevaardigde internationale signalering, aangehouden door de Spaanse politie en in uitleveringsdetentie genomen. Op 28 juli 2023 is de werknemer weer in vrijheid gesteld.
De werknemer heeft zich ziekgemeld met ingang van 31 juli 2023.
Tot verrekening overgegaan
Per brief d.d. 4 december 2023 heeft de werkgever aan de werknemer medegedeeld dat hij tot verrekening zal overgaan van het te veel ontvangen loon over de periode van 20 juni t/m 11 juli 2023, ter hoogte van € 5.610,57.
Het loon over de periode van 12 juli t/m 1 augustus 2023 is, vanwege al voorafgaand aan de detentie opgenomen vakantie, uitgekeerd conform artikel 7:639 lid 1 BW (de werknemer behoudt gedurende zijn vakantie recht op loon).
De werkgever heeft in de maanden januari, februari en maart 2024 telkens € 1.870,19 bruto ingehouden op het loon van de werknemer.
Vordering werknemer
De werknemer vordert tot betaling van achterstallig loon en vordert dat de kantonrechter de werkgever verbiedt om toekomstige loonvorderingen van de werknemer in te houden en/of te verrekenen in verband met de afwezigheid van de werknemer in de periode van 20 juni t/m 11 juli 2023, op straffe van het verbeuren van een dwangsom.
De werknemer legt aan de vordering ten grondslag dat de werkgever zijn loon over de periode van 20 juni t/m 11 juli 2023 ten onrechte heeft ingehouden. Daarbij komt aan de werkgever geen beroep op verrekening toe omdat geen sprake is van een situatie als bedoeld in art. 7:632 BW. Ook is verrekening in de gegeven omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap ex art. 7:611 BW.
Volgens de kantonrechter is het spoedeisend belang voldoende gegeven met de aard van de vordering, nu deze ziet op betaling van loon.
Loon inhouden en verrekenen?
In geschil is de vraag of de werkgever het loon van de werknemer tijdens de uitleveringsdetentie mocht inhouden en, zo ja, of de werkgever dit loon mocht verrekenen op de wijze zoals hij dit heeft gedaan. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter moeten beide vragen bevestigend worden beantwoord.
Niet werken komt voor rekening werknemer
Dat de werknemer vanwege de uitleveringsdetentie in Spanje gedurende 16 dagen niet heeft gewerkt is een omstandigheid die met in achtneming van art. 7:628 lid 1 BW voor redelijkheid in rekening van de werknemer moet komen. Het loon dat de werknemer over die periode heeft ontvangen, is door de werkgever teveel betaald. Dit brengt met zich dat aan de werkgever een berekeningsbevoegdheid toekomt. Met de wijze waarop de werkgever de verrekening heeft toegepast, is voldaan aan de daaraan in art. 7:632 lid 1 en 2 BW gestelde vereisten.
Voldoende rekening gehouden met belangen werknemer
Door de verrekening van het teveel betaalde loon te spreiden over drie maanden heeft de werkgever naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoende rekening gehouden met de (financiële) belangen van de werknemer. Door per maand een brutobedrag van € 1.870,19 in te houden, bleef de werknemer een bedrag ontvangen dat ruim tweemaal de minimale beslagvrije voet betreft.
Ook heeft de werknemer, zoals door de werkgever onweersproken gesteld, in de maand februari een bonus van € 4.793 bruto ontvangen en ontving hij maandelijks een autokostenvergoeding van € 1.176 bruto, terwijl daar sinds 20 juni 2023 geen zakelijke kosten tegenover stonden.
De algemene rechtsnormen met betrekking tot de redelijkheid en billijkheid en goed werkgeverschap waarop de werknemer zich beroept, staan de toegepaste verrekening dan ook niet in de weg.
De conclusie van het voorgaande is dat de vordering in dit kort geding zal worden afgewezen.
De werknemer is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11 april 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:2438