Voor zover partijen zijn overeengekomen dat de urenomvang is beperkt tot 24 uur per week, beroept de werknemer zich op dwaling, althans misbruik van omstandigheden, althans op goed werkgeverschap.
De werkgever had de werknemer erop behoren te wijzen dat zij zich ziek moest melden, althans had moeten onderzoeken of zij zich ervan bewust was dat zij die optie had en dit had – mede gelet op de financiële nadelige gevolgen voor de werknemer – niet mogen leiden tot de afspraak tot mindering van haar arbeidsuren.
De werkgever verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de tussen partijen gemaakte afspraak met betrekking tot urenvermindering rechtsgeldig is en verzoekt om afwijzing van de vorderingen.
Geen goed werkgever
De kantonrechter stelt de werknemer in het gelijk. Er is sprake van niet goed werkgeverschap met het gevolg dat werkgever moet afrekenen tot einde dienstverband op basis van een dienstverband van 38 uur per week.
Vast is komen te staan dat de werknemer – na de gemaakte afspraak – volledig arbeidsongeschikt is geraakt tot einde dienstverband. Gelet op de door de werkgever en de werknemer beschreven symptomen had voldoende aannemelijk moeten zijn voor werkgever dat deze problematiek niet voor het eerst na de gemaakte afspraak is ontstaan, maar al langer speelde.
Afrekenen tot einde dienstverband
Niet gebleken is dat de werkgever met de werknemer heeft besproken dat was te onderzoeken of zij zich beter ziek kon melden in plaats van haar arbeidsomvang te verminderen. Nu de werkgever dit niet heeft gedaan, kan de werknemer niet in alle redelijkheid aan de gemaakte afspraak worden gehouden en is te oordelen dat de werkgever zich niet als goed werkgever heeft gedragen.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in tussenbeschikking van 3 oktober 2023 is beslist. In die tussenbeschikking is overwogen dat sprake is van niet goed werkgeverschap met het gevolg dat de werkgever moet afrekenen tot einde dienstverband (27 maart 2023) op basis van een dienstverband van 38 uur per week.
Achterstallig loon
Vast staat dat de cao voor motorvoertuigen en tweewielerbedrijf 2022-2023 van toepassing is.
Uit artikel 46 van de cao volgt dat het salaris van de werknemer met ingang van juni 2022 wordt verhoogd met 2,3% en hierdoor € 2.263,33 bruto per maand bedraagt. Verder volgt uit het artikel dat het salaris met ingang van januari 2023 met € 100 bruto per maand wordt verhoogd.
De verzochte bruto bedragen over de maanden september 2022 tot en met februari 2023 worden niet door de werkgever weersproken, zodat de kantonrechter het verzochte bedrag aan achterstallig loon over de maanden september 2022 tot en met februari 2023 voor een totaalbedrag van € 4.581,34 toewijst.
Ten onrechte uitgegaan van volledige maand
Ten aanzien van het verzochte bedrag aan achterstallig loon over de maand maart 2023 heeft de werkgever aangevoerd dat de werknemer een onjuiste berekening heeft aangehouden. Het dienstverband is immers geëindigd op 27 maart 2023. Ten onrechte is de werknemer in haar berekening uitgegaan van een volledige maand, zijnde 31 dagen.
De kantonrechter is met de werkgever van oordeel dat de werknemer ten onrechte van een volledige maand is uitgegaan en zal de berekening zoals door de werkgever is overgelegd aanhouden en een bedrag van € 879,09 bruto aan achterstallig salaris over de maand maart 2023 toewijzen.
Loonsverhoging al aan werknemer voldaan
Het voorgaande leidt ertoe dat het totaal achterstallige salaris over de periode september 2022 tot en met einde dienstverband, 27 maart 2023, € 5.460,43 bedraagt. Door de werkgever is aangevoerd dat hij een bedrag van € 242,31 uit hoofde van de loonsverhoging conform de van toepassing zijnde cao al aan de werknemer heeft voldaan. Dit volgt ook uit de eindafrekening. Voornoemd bedrag moet dan ook in mindering strekken op het achterstallige salaris, waardoor er een bedrag van € 5.218,12 resteert aan achterstallig salaris.
De werkgever wordt dan ook veroordeeld tot betaling van € 5.218,12 aan achterstallig salaris.
Vakantietoeslag
Uit artikel 7 van de arbeidsovereenkomst met verwijzing naar artikel 73.1 van de cao volgt dat een werknemer recht heeft op een vakantietoeslag van 8% over het totaal verdiende. Dit betekent dat de werknemer nog recht heeft op een vakantietoeslag van 8% over het achterstallige loon van € 5.218,12 bruto, zijnde een bedrag van € 417,45. Hierop strekt in mindering het al door de werkgever betaalde bedrag van € 19,38 bruto zoals volgt uit de eindafrekening.
De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van € 398,07 bruto aan vakantietoeslag.
Vakantie-uren
Door de werknemer is ten aanzien van de vakantie-uren verwezen naar artikel 64 van de cao. Hieruit volgt dat een werknemer met een dienstverband van 38 uur per week recht heeft op 192 uren aan vakantie. Het dienstverband van de werknemer bedroeg een jaar en zij heeft aangevoerd geen vakantie op te hebben genomen.
Herberekening conform arbeidsomvang van 38 uur
Door de werkgever wordt dit weersproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de juistheid van de berekening niet door de werknemer is weersproken. Er is slechts uitbetaald conform een arbeidsomvang van 24 uur per week. Er moet een herberekening plaatsvinden conform een arbeidsomvang van 38 uur per week over de periode van 12 september 2022 tot en met 27 maart 2023.
De werknemer gaat in haar berekening uit van een volledig jaar. De kantonrechter is met de werkgever eens dat de werknemer hier ten onrechte uitgaat van een volledig jaar aan vakantie-uren, aangezien de arbeidsomvang met ingang van 12 september 2022 door de werkgever is aangepast naar 24 uur per week en slechts over die periode een herberekening moet plaatsvinden.
31,31 uren te weinig vakantie-uren zijn uitbetaald
Ook hierin volgt de kantonrechter het standpunt en de berekening van de werkgever en dit leidt ertoe dat er 31,31 uren te weinig aan vakantie-uren zijn uitbetaald. Over het aan te houden uurloon van € 13,74 bruto is tussen partijen geen discussie. De berekening zoals overgelegd door de werkgever, 31,31 x € 13,74 = 430,20, is naar het oordeel van de kantonrechter juist. Een bedrag van € 430,20 wordt toegewezen aan nog uit te betalen vakantie-uren.
Wettelijke verhoging
Door de werknemer wordt aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van 50%. Nu in de tussenbeschikking is beslist dat sprake is van niet goed werkgeverschap en door de werkgever onvoldoende omstandigheden zijn aangevoerd voor matiging van de verzochte verhoging, zal de kantonrechter de wettelijke verhoging van 50% toewijzen. Dit komt uit op een totaalbedrag van € 3.023,20 (50% van € 6.046,39 aan achterstallig loon, vakantietoeslag en vakantie-uren).
Premies in mindering op bruto loonbedrag
Ten aanzien van de verzochte premies volgt de kantonrechter het standpunt van de werkgever. De berekeningen zijn gebaseerd op de bruto loonbedragen. De premies die door de werkgever worden voldaan, waaronder pensioen en voor de wia-verzekering worden in mindering gebracht op het bruto loonbedrag, zodat uiteindelijk een nettobedrag aan loon overblijft en wordt uitbetaald aan de werknemer.
Herberekening over totale brutoloon
Door de werknemer wordt dan ook ten onrechte aanspraak gemaakt op een herberekening en uitbetaling van deze premies aan haar. Herberekening zal uiteindelijk moeten plaatsvinden over het totale brutoloon, maar heeft geen gevolgen voor de verzochte brutobedragen van de werknemer. Dit deel van het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Transitievergoeding
Ten aanzien van de hoogte van de transitievergoeding is geen verweer gevoerd. De transitievergoeding wordt vastgesteld op € 850,80. De werkgever heeft slechts aangevoerd een bedrag van € 550,30 in plaats van € 530,68 al te hebben voldaan, waardoor er nog een restantbedrag van € 300,50 bruto moet worden nabetaald.
Uit de eindafrekening van maart 2023 volgt dat de stelling van de werkgever juist is. De kantonrechter wijst dan nog een bedrag van € 300,50 bruto aan transitievergoeding toe.
Concluderend gelet op het voorgaande moet de werkgever uit hoofde van de eindafrekening van de dienstbetrekking met de werknemer, nog aan de werknemer totaal te voldoen € 9.370,09, bestaande uit: achterstallig loon van € 5.218,12 bruto, vakantietoeslag van € 398.07 bruto, vakantie-uren van € 430,20, wettelijke verhoging van € 3.023,50 en transitievergoeding van € 300,50.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 23 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4651